Een gedicht van Piet Paaltjens 1835-1894
Niet als met nevelen...
Niet als met nevelen De morgenzonne, Schoon baan zich brekend, Nog felle kamp voert, Ook niet, als blindend Van hoge hemel Des middags glansen Op de aarde stralen; Maar, als aan d'avond De moegestredene, Niet strijdendsmoede, Ter gulden kim daalt, Dan viert de schepping Haar schoonste zege, En bloemengeuren En vogelkoren En dankbre blikken Uit mensenogen, 't Brengt alles hulde De overwinnaar.
Dus gij ook, edel, Gij, gouden Bruidspaar, Aan 't eind van vijftig, Niet altoos lichte, Niet immer blijde, En toch hoe rijke, Aan liefde rijke, Door heilge trouwe Gewijde jaren!
Uw krachten slonken, Uw schedel buigt zich, Maar 't allerbeste Hebt gij behouden: De moed tot leven, Moed ook tot sterven, De macht daarbinnen, Die grijzen jong maakt. En uit uw handdruk En van uw lippen Spreekt de eigen teerheid, Hetzelfde hart nog, Dat uwe kindren Gelukkig maakte, En velen met hen, Fier op uw vriendschap.
Gezegende ouden, Gezegende ouders! U zegenen ze allen, Wier zegen gij waart, En zijt, en zijn zult. Met gouden letters Schreeft ge in hun zielen Uws naams gedachtnis. En waar thans jubelend Hun dank u kroont, Daar is 't Uw leven, Uw schone leven, Dat aan zijn avond Met de allerschoonste Der mensenkronen Zichzelf beloont.
|