Een gedicht van Jacqueline van der Waals 1868-1922
Prinses van hoge geboorte
Stond ik voor de poorten, Verlangende binnen te gaan; Ik droeg een kroon op de haren, Ik had een slepend, zware Purperen mantel aan.
Ik wist niet, tot wie mij te wenden, Ik was een onbekende In het vreemde land; Ik smeekte: 'Laat mij binnen! Laat mij als dienstmaagd binnen!' En klopte met bevende hand.
'Ik kom met lege handen, Ik breng geen offeranden Van myrrhe of wierook of goud. Ik ben een vermoeide, belaste, Dus heb ik op de vaste Beloften uws Konings vertrouwd.'
'Leg af dan uw purperen kleren, Hier geldt geen macht, geen ere, Geen rijkdom, geen aardse schijn. De mensen, die hier wonen, Dragen geen gouden kronen, Geen purper, geen hermelijn.'
'Graag wil ik mijn schatten geven, Sprak ik en glimlachte even En bloosde, toen ik het zei; Ik had porphyrogenneta Die koningskleding vergeten, Ze scheen mij een deel van mij.
Sinds loop ik arm, verlaten, Klein meisje door de straten. Wie vraagt, of ik kom, of ik ga? Ik ben hier van allen de minste, Ik leef niet van eigen verdienste, Ik leef van mijns Konings gena.
Maar deze gena maakt mij rijker Dan kronen of koninkrijken, Ze maakt mij, onreine, rein, Mij, geringe, van hoger geboorte, Dan buiten deze poorten Vorsten en koningen zijn.
------------------------------------------------ porphyrogenneta - in het purper gekleed
|