Een gedicht van Prosper van Langendonck 1862-1920
Genot bindt niet...
Genot bindt niet voor immer: lichaamspracht verschemert onder de eedle zieleglans: mijn geest omhult u met de stralenkrans, door kunstnaars slechts aan heilgen toebedacht. Uw zachte glorie glijdt om mij en windt mij in haar helder licht, - en lange nacht verzwindt.
Slechts zielen minnen: wat is lichaamspracht, als zij niet schittert van de glans der ziel, die wondersprank, die de eeuwige kracht ontviel, kracht op zichzelve en toch een deel dier kracht, die 't leven dwingt, ja 't leven is, en leeft in al 't geschapene, waardoor Gods adem beeft.
Ons wordt die kracht bewust, bij toverslag, ontwakend met de kuise liefdegloed, die heel de schepping leven, tintlen doet, zo maagdlijk schoon, als d'eerste scheppingsdag, en in de laaien glans van 't jeugdig bloed verbeelding zwieren laat gelijk een glorievlag.
Maar niet als in de wondre gloed der jeugd, maar met der rijpheid traag en vast gespin, spint zich het net der draden die ons in het leven wikklen, met zijn smart en vreugd, dat voor ons wezen tot een eenheid smelt, die onze wereld is en heel de wereld geldt.
|