Een gedicht van Marnix van Sint Aldegonde 1540-1598
Psalm 30
1. Een Psalm Dauids, (welck is) een Liedt der wyinghe des huys Dauids.
2. Ick wil met lofsang wel bequaem O Godt verheffen dynen naem. Want du my nae mijn toeversicht Om hoogh' hebst weder opghericht, End' hebst doch geenssins willen lyden, Dat sick mijn vyant soud' verblyden.
3. O Heer mijn Godt ick riep tot dy End' mijn ghesontheyt gaefstu my.
4. Mijn leuen hebstu uyt het graf Ghelost: want ick nam gheheel aff: Ick was schier onder d'eerde bleuen Als du my gaefst een nieuwe leuen.
5. Godts uytvercoren al ghelijck Looft Godt den Heer in hemelrijck: Houdt in ghedacht'nis all' te saem De weerde van zijn heyl'ghen naem:
6. Want syne gramschap wort verswonden End' gantz ghestilt in corter stonden. Maer zijn ghenade, gunst' end' danck Gheduert all' onse leuen lanck, Daer uyt gheschiet dat druck end' clacht' Des auonts t'onsent wel vernacht: Maer als de daeg'raet is gheresen Verthoont hem we'er een vrolijck wesen.
7. Doet my al ginck na mynen lust End' dat ick was in vred' end' rust, Ick sprack: t'gaet nu met my te deg' Ick sal niet struyck'len uyt de weg'.
8. Du hadtst uyt gunst end' wel ghevallen Mijn berg' ghesterckt met goede wallen. Maer so haest als dijn aensicht werdt Voor my ghebergt: versloeg mijn hert'.
9. Ick riep tot dy met ancxt bevaen, End' badt dy Heer ootmoedich aen.
10. Ick sprack: o Heer, wat salt dy baten Dat ick int graf werd' ne'erghelaten. Soud' onder d'eerd' een leeflos stoff Verbreyden kunnen dynen loff? Oft dyne waerheyt maken kondt?
11. Verhoor my Heer' tot deser stondt, End' wil dy mijnr' ellend' ontfermen Du sy mijn hulp, wil my beschermen.
12. Du hebst ghewendt mijn rouw' end' leedt In vrolijckheyt, end' my vercleet In stede van een sack met vreugt.
13. Op dat mijn tonge seer verheugt Niet swyghe, maer dijn loff verconde. Dies lou'ick dy Heer t'elcker stonde.
HUIDIGE VERSIE:
1. Een psalm. Een lied bij de inwijding van de tempel van David.
2. Hoog wil ik u prijzen, HEER, want u hebt mij gered en mijn vijand geen reden gegeven tot vreugde.
3. HEER, mijn God, ik riep tot u om hulp en u hebt mij genezen.
4. HEER, u trok mij uit het dodenrijk omhoog, ik daalde af in het graf, maar u hield mij in leven.
5. Zing voor de HEER, allen die hem trouw zijn, loof zijn heilige naam.
6. Zijn woede duurt een oogwenk, zijn liefde een leven lang, met tranen slapen we ’s avonds in, ’s morgens staan we juichend op.
7. In mijn overmoed dacht ik: Nooit zal ik wankelen.
8. HEER, u had mij lief en ik stond als een machtige berg, u verborg uw gelaat en ik bezweek van angst.
9. U, HEER roep ik aan u, Heer, smeek ik om genade.
10. Wat baat het u als ik sterf, als ik afdaal in het graf? Kan het stof u soms loven en getuigen van uw trouw?
11. Luister, HEER, en toon uw genade, HEER, kom mij te hulp.
12. U hebt mijn klacht veranderd in een dans, mijn rouwkleed weggenomen, mij in vreugde gehuld.
13. Mijn ziel zal voor u zingen en niet zwijgen, HEER, mijn God, ik wil u eeuwig loven.
Het boeck der psalmen Davids (1580)
|