Een gedicht van Frederik van Eeden 1860-1932
Ontevredenen
"Het bulder vrij op 't woeste meer Ik kijk eens buiten naar 't weer En ga dan thuis wat slapen "
Tollens 'Tevredenheid'
Ach! waartoe dat eeuwig klagen, Ontevreden, onvernoegd; God geeft niemand meer te dragen, Dan juist voor zijn krachten voegt.
Wangunst zie 'k elks hart verteren, Woekrend als een fel venijn, Schooiers vragen mooie kleren, Knechten willen bazen zijn.
O, als elk maar wilde leren, Dat de Heer geeft kracht naar kruis, De arme zou geen goud begeren, Beedlaars bleven in hun kluis.
Zoekt de Zorg niet naar der rijken Warm en weeldrig ledikant, Om het harde bed te ontwijken Van de mingegoede stand?
Zorg heeft ieder - maar op aarde Is 't geluk steeds weggelegd Voor wie dankbaar wil aanvaarden, Wat hem God heeft toegezegd.
Ook mijzelf, naast veel verblijden Viel veel bittere smart ten deel, Veel miskenning, lichaamslijden, Klappen in mijn financieel,
Zou ik daarom morren, klagen? Neen! - bestendig dank ik God Wachtend op de beetre dagen, 'k Zoek de lichtzij van mijn lot.
's Zomers als de bloemen bloeien Ga ik wandlen met mijn vrouw, Waar de koeien vreedzaam loeien In de groenende landsdouw.
't Zie de noeste landman ploegen, Hijgend, zwetend, blij te moe, 't Vogeltje vol vergenoegen Kweelt de Heer een loflied toe.
Door de lachend malse beemden Blinkt de lieve zonneschijn, O, wie zou 't dan niet bevreemden Dat er ontevreednen zijn!
Vrolijk als de visjes spartlen In de zilverblanke vliet, Zie 'k mijn zeven kleintjes dartlen, (De allerjongste loopt nog niet).
'k Zoek dan bloempjes in de weide, Zelf in Gods natuur een kind, 't Ga dan met een krans verblijden De egâ die mijn hart bemint.
Neem, zeg ik, 't eenvoudig kleinood, Kroon-door menig vorst benijd, Schoon een koning u het zijn' bood, Gij hebt meer: `tevredenheid!'
Deze krans zal nooit verdorren, Vlecht hem in uw lokken, Trui! Kom! wij lachen met het morren Van die ontevreden lui!
Mengelpoëzie onder pseudoniem Cornelis Paradijs
|