Een gedicht van Johan de Laet 1815-1891
Sonnet
Nog blozen mijn wangen en gloeien mijn ogen En zweeft om mijn lippen de vrolijke lach. Toch zijn me een voor een alle dromen ontvlogen En weg is de hoop op een betere dag.
Nog steek ik het hoofd ongedeerd in den hoge En scherts ik en juich ik bij vriendengelag. En toch zag ik iedre verwachting bedrogen, Met ieder geloof dat in ‘t binnenst mij lag.
Geen roem of geen rijkdom gold ooit mij een hemel; Veel heb ik, helaas, op de vriendschap betrouwd, ‘t Paleis mijner toekomst op liefde gebouwd,
En ‘k wandel allenig door ‘t aardse gewemel… Ach! baat er geen balsem ‘t verouderd gezicht, ‘t Gerimpelde hartje blanket men zo licht!
|