Een gedicht van Willem G. Focquenbroch 1640-1670
Sonnet
Laas! Zal mijn onluk dan zijn wreedheid nimmer staken? Zal dan mijn smart, dus lang gerezen in de top, Nooit dalen? Zal mijn ramp dan nimmermeer houden op? Maar steeds volharden in op mij zijn haat te braken?
Dus klaagde Phillis laatst, met tranen op haar kaken, En wrong, gelijk ontzind, haar hagelwitte krop: En rukte zo veel haar in een uur uit haar kop, Dat m'er wel met fatsoen zes ballen van kon maken.
Vaar voort (riep zij in 't end) o nootlot al te wreed; Ja zelfs verdubbel vrij, indien 't u lust, mijn leed; Gij zult mij nimmer weer daartegen horen klagen.
Mijn ziel, is, om meer kwaad te lijden nu alree; En om te proeven of ik alles kan verdragen, Hebt gij mijn hond gedood, neem ook mijn kat vrij mee.
Tweede Deel Van Thalia, of Geurige Zang-Goddin (1668)
|