Een gedicht van Willem de Merode 1887-1939
DE BRUG
Ik heb het fluitje aan mijn mond gezet. Mijn vingers overtrippelen de gaten Buiten mijn tuin ligt de rivier gebed In maanlicht, en er rijst een brug van jade.
Een brug van jade overspant het licht, Mollig van schaduw aan haar ene zijde Een smalle schaduw schuifelt in het licht, En buigt zich over en staart in het wijde.
Zij staart naar ’t overhangen van een boom, En hoort een fluiten uit het lover glijden. Dromerig fluit ik naar de lichte stroom. Dromerig staart zij, dromen wij dan beiden?
Chineesche gedichten (1933)
|