Een gedicht van Betje Wolff-Bekker 1738-1804 het is wat ver terug in de tijd...maar toen was tijd, echt tijd, geen gebrek aan tijd vanwege het rustige leven...Zoiets zou een modern mens eens moeten kunnen beleven...dan zou deze zeggen wat een saai leven...omdat deze vol met onrust zit in z'n leven...leuk om over na te denken...misschien kan het wat hulp schenken in de rusteloze wereld vol van gejaag!
De avond
Weg is de dag! hoe flauw kan men ontdekken Hetgeen nog straks ons aanblonk in ‘t gezicht: Hoe zachtjes volgt de scheemring op het licht: Zo zien we allengs onze ogen ‘t licht onttrekken.
Zie, de avond valt; ‘t gewoel begeeft de straten, De werkman treedt zijn warme woning in; Zeer wel tevreên met eerlijk klein gewin, Tracht hij naar schat, noch hoogverheven staten.
Hij ’s moede en mat; hoe aangenaam is ‘t rusten! Hij heeft zijn kracht niet voor ‘t gezin gespaard. Zie hoe hij dut in ‘t hoekje van de haard, Waar zich vrouw en kinderen verlusten.
De brave vrouw zult gij in haar kamer vinden; Ze ontkleedt een kind, dat zij in ‘t wiegje leidt, Terwijl het lacht, en speelt, en streelt, en vleidt; En zij ‘t vertoont aan hare welbeminden.
Dees Vader zit, nog ouderwets van zeden, Bij vrouwtje en kind, met een boek in de hand; Of leest voor haar een maandschrift, of courant, Terwijl zij breidt, al luistrend naar zijn reden.
Zo wordt veelal de avond toch gesleten, Tot hij wordt vervangen door de nacht: Gelukkig hij, die ‘t aller tijd betracht Hetgeen wordt goedgekeurd van zijn geweten
|