Een gedicht van Willem de Merode 1887-1939
SLEDEVAART
Herinnering aan vrijdagmorgen, 28 dec. 1923
Dit is het laatst geluk geweest, Dat u en mij op aard' verbindt: Een sledevaart door sneeuw en wind, En dit geluk gedenk ik 't meest.
Er was geen leven en geen tijd. Onder een hemel van ivoor Gleden wij stil de stilte door Der smetteloze oneindigheid.
Peilde onze diepe veiligheid, Aan 't tuig 't gelui der zuivre klok? Opeens doorvoer 't mij met een schok: Dit is des Heeren heiligheid.
Want roerloos, boven en beneê, Stond 't ijle licht, dat schrikt noch blindt, En 'k werd zo rustig, of 'k weer, kind, Op moeders schoot de slaap in gleê.
Wij spraken weinig en verstrooid. Geluid drong tot geluk niet door. De wereld ging voor mij teloor, Maar uw gelaat vergeet ik nooit.
't Was of Gods niet te naken gloed, Die helder oplaait in uw ziel, Door blinkend prisma tot mij viel Met al de warmte van uw bloed.
Even voor dit juwelen licht Heeft duizels donker mij bedekt. Toen heeft uw lach mij opgewekt En zag 'k uw glanzend aards gezicht.
Uw handen hielden strak de toom En temperden de gulle draf. De fijne sneeuw woei op en af. De droom vergleed in andre droom.-
Dit is het laatst geluk geweest, Dat u en mij op aard verbindt: Een sledevaart in sneeuw en wind En dit geluk gedenk ik 't meest.
Uit de bundel: Nalezing V (1924)
|