Een gedicht van J.J.A Goeverneur 1809-1898
Het roodborstje
Het roodborstje pikt aan het venster, tin! tin! En zegt: Ach, doe open en laat mij er in; Doe open, lief meisje, 'k weet anders geen raad, Zo sneeuwt en zo waait het hierbuiten op straat; Ik sterf van de koude, toe, laat mij erbinnen. 'k Zal zoet zijn en allerlei grapjes beginnen.
Het meisje deed open en gaf, op haar schoot, Aan 't roodborstje suiker en kruimeltjes brood; Wat was toen het vogeltje vrolijk! Het sprong En danste op haar schouder, het piepte en het zong, Het vloog van de tafel de kamer in 't ronde, En dankte 't lief meisje zo goed het maar konde.
Maar toen het daarbuiten zo koud niet meer was, En 't zonnetje scheen, zat roodborstje voor 't glas. Het speelde niet langer, maar keek door de ruit, En piepte zo droevig, als wou het er uit. Het meisje deed open, wip! vloog het daarhenen En was een, twee, drie in de bomen verdwenen.
|