Een gedicht van Edward Koster 1861-1937. Hoe een mens naar de lente kan verlangen met blozende wangen door de eenzaamheid en kou! Dit is er altijd al geweest in het menselijk bestaan. De jaargetijden doen ons voortgaan!
Ik smacht naar de lente
Ik smacht naar de lente en haar goud, Naar de jonge, de licht-tere kleuren, Ik smacht naar het groenende hout, Naar de zoetige Meidorengeuren.
Hoe heerlijk te liggen in 't mos, Te staren in 't blauw van de hemel, Te volgen de blaadjes die los Zich wieg'len in takkengewemel!
Hoe welven zich bogen van glans Om mij heen bij der lente verschijnen, Hoe hupp'len in weke kadans Mijn gedachten langs zacht-ronde lijnen!
Mijn hart roept de lente zo luid, En klopt ongeduldig haar tegen... Hoor! was dat geen merelgefluit? Wat klonk daar langs de eenzame wegen?
|