Een gedicht van Nicolaas Beets 1814-1903
Gij weent
I. Gij weent - o God! wat doet u wenen? spreek? Van waar die tranen op die lieve wangen, bleek Als marmer en van doodskou overtogen? Vrouw! waarom vloeit uit die zo minlijke oogen, Die bittre, droeve tranenvloed? Wat droefheid heerst op uw gemoed, En rooft uw ziel haar kalm genoegen? - O Gij, die beter waardig zijt, Wat smart doet u de boezem zwoegen, Wat doet u wenen? - God! - gij lijdt.
II. Neen; - die als gij is moest niet lijden; - 't breekt het hart, Het wreed gezicht van zo veel smart, Waar zo veel deugd en zo veel schoonheid zich verenen; Neen; - die als gij is moest niet wenen! Daar zijn er moglijk, die dit uitstaan; wier gevoel Gehard is tegen zo veel droevigs; die 't vermogen, U aan te zien en kalm te blijven, - zo niet koel, - Maar ik ben weker; - 'k heb mijn moeders borst gezogen, En somtijds stijgt haar zwakheid mij naar de ogen; - En thans, daar 'k u ten prooi aan zo veel leed Moet zien, en zo veel tranen vloeien Van één, die 'k zo onschuldig weet, Nu voel ik 't brandend vocht ook in mijn ogen gloeien, O! sla niet weer dat wenend oog op mij, Wend af dat droef gelaat, of 'k worde een vrouw als gij! -
III. Maar ween gij voort; want tranen zijn voor vrouwen Een toevlucht en een balsem in hun smart, - Een zoete zalving voor een wreed gefolterd hart, Zij vloeien zacht en onweerhouën; Slechts de eerste kost iets; maar waar die vergoten werd, Daar volgen de andren licht, gemaklijk en verkwikkelijk, - U zijn zij zalig, - ons verschrikkelijk! - Zij zijn de man een foltring; want geheel Zijn wezen komt in opstand tegen tranen, En al zijn kracht verzet zich, - (ligt te veel!) Waar zij zich doortocht willen banen, In 't oog, dat haar niet gaarn wil tonen; - daar Moet veel bestreden, - veel verwonnen zijn in 't harte, Voor zij de wederstand doen zwichten, die ze tartte. - Verrijzen zij, 't is niet tot heling; maar Onwillig komen zij en traag voor brein en ogen; Wreed - pijnlijk - met een barning als van vuur.
Dit alles voelt gij niet: - uw schreien Is onbedwongen - 't is het middel der natuur Tot sussing van uw smarte; - tranen leien Die af; - o! mochten zij 't geheel! mocht voor uw leed Heur milde stroom een Lethé wezen, Wiens vocht uw hartewond genezen Niet slechts, - maar ook vergeten deed.
1834.
|