| Een gedicht van Alice Nahon 1896-1933 MASKERSDe mensen doen hun maskers af,ze kijken vreemd elkander aan
 verwonderd dat ze naast elkaar
 lijk vreemden staan.
 
 Nochtans ze stonden zij aan zij
 in zelfde strijd voor zelfde brood;
 sleepten zij niet dezelfde sleur
 van zorg en nood?
 
 Viel niet dezelfde klacht en scherts
 van uit hun bitter blije mond?
 Was ’t niet of men de hele dag
 elkaar verstond?
 
 De mensen gaan zover vaneen
 wanneer de schemering is nabij;
 ze worden er niet triestig om
 of ook niet blij.
 
 Ze speelden immers maar een spel
 waarin de ziel geen teken gaf;
 ze deden enkel met elkaar
 wat lief, wat laf.
 
 En met een gauw-vergeten groet
 een scheiding zonder lach of leed,
 gaat ieder naar zijn eigen huis
 dat stilte heet.
 
 Daar zijn er die te dromen gaan
 langs paden mul van schemering,
 naar ’t land dat ’s avonds schoner wordt,
 herinnering.
 
 En velen worden stil-devoot
 om rein profiel van lief gelaat
 dat in de voorhal van hun ziel
 gebeeldhouwd staat.
 
 Ik weet er ook die sprakeloos
 en moede van d’ondankbare strijd
 de avond danken om zijn uur
 van eenzaamheid.
 
 De mensen doen hun masker af,
 hun mooie-spelen moe-gedaan
 och arme, zij die levenslang
 gemaskerd gaan.
 
 Gemaskerd door hun eigen trots,
 vergulde lach of kranke* lust.
 Zij krijgen van geen enkle dag
 wat avondrust.
 
 Ze gaan, ‘lijk zwervers, altijd door
 langs dageraad, en avondrood;
 ze vinden nergens ’t eigen huis
 dan in de dood.
 
 
 ------------------------------------
 
 Kranke: zieke
 
 Uit de bundel: Schaduw (1928)
 
 |