Een gedicht van Helene Swarht 1859-1941
Grafbloemen
Maagdepalm en rozemarijn Tooien het graf van een maagdelijn.
Maar uit het graf van een bloeiende vrouw, Rijzen drie rozen in bloedige rouw,
Rijzen drie rozen als bloed zo rood: Twee uit haar boezem en éen uit haar schoot.
't Graf van een moeder, op stengelen slank, Wiegelt drie leeljen als engelen blank,
Wiegelt drie leeljen als bloemen van melk; Vlindertjes drinken uit elleke kelk.
Maar uit de stille gewijde grond Waar een dichter zijn laatste wijkplaats vond, Rijzen de bloemen zo menigerlei Dat geen mij nog alle haar namen zei.
Uit zijn ogen het blauw van vergeet-mij-niet, Dat in hemele-heimwee ten hemel ziet; Uit zijn lippen een meidoorn in rozepracht, Waar een nachtegaal jubelt zijn dromenklacht, Uit zijn boezem een reuzige zonnebloem, Goud van zijn lied en blond van zijn roem, Uit zijn armen lianen omhelzend teêr, Uit de wel van zijn tranen een helder meer, Waar sneeuwige duiven uit drinken stil.
Dàt is 't graf waar ik 't liefst in verzinken wil.
1896
|