O Gij, in weedom neergebogen
o Gij, in weedom neergebogen,
Weerhoud geen tranen in hun loop:
Zij drenken 't bloemetje der Hoop,
En moest hun bron bij u verdrogen,
Bid God, dat Hij uw leven sloop'.
Het water, in 't metaal bevroren,
Splijt wel het zwaarst kanon vaneen,
Waar 't vloeien kon, is niets geleên:
Zo breekt hem, die zijn leed wou smoren,
Het hart door opgekropt geween.