'k Wou laten...
'k Wou laten wat me aan leven rest uitvloeien
in melodie zo teer als 't zacht geklater
der spelensmoede bron, in 't grote water,
na schuimend stortgedruis of kronklend stoeien,
haar laatste leven lozend... Want wat baat er
mijn harte nog, nu al zijn edel gloeien
on niet is en géén hoop het meer kan boeien
dan zoete dood wat vroeger of wat later?
Ik heb zoveel bemind met grote hartstocht;
mijn ziel, die 't hoogste in vreugde en 't hoogste in smart zocht,
zinkt machtloos tot op de onderlaag van 't leven,
en vraagt nog enkel, na dat rustloos wanken,
zij die zich in haar volheid zocht te geven,
wat rust, en sympathie, en zoete klanken.
Uit de bundel: De eerste verzenbundel