Een gedicht van Willem de Merode 1887-1939
Stil dorp
De molen heft zijn armen stil In de blauwe zonnige najaarslucht En laat ze vallen met een zucht, Als een moe man, tegen zijn wil.
De huizen slapen, het gordijn Is neergelaten voor elk raam Alleen met den blinkende koopren naam Speelt op de deuren de zonneschijn.
Het dorp is nooit zó stil geweest. En nergens zweeft een zweem van gerucht: Een lege zaal waar 't geruis is gevlucht Met het sterven van 't roezelig feest.
Geen mens durft gaan langs 't zandig pad, Wijl 't rustend dorp dan wakker schrikt, En verwijtend de wandelaar tegenblikt Die treedt op takken en krakend blad.
Ik kom niet vóór de avond thuis, Dat elk geluid als een dreigend woord Niet roept hoe ik de stilte vermoord. Vóór 't donker is kom ik niet thuis'.
Uit de bundel: Gestalten en stemmingen
|