Een gedicht van M. de Wijs-Mouton
Meer niet
Ze was een kleine koningin En gaf met gracielijke zin Haar mooiste siertjes en haar pronkjes Haar liefste lachjes en haar lonkjes En waar zij liep ging ook gedwee Een hele stoet van minnaars mee Maar zij, ze dacht van allen: och Wat 'n dwazen zijn dat toch La-la Ze was een lach, een lied Meer niet
Ze ging van 'n bar naar een souper En van een tea naar een diner Een lichte, lachende kokette Met wufte weelde van toiletten Ze wekte haat of sympathie Hier dweperij, daar jalouzie Haar eigen hart was nooit van slag En tikte als iedere dag La-la Ze was een lach, een lied Meer niet
Nu is zij moegedanst en oud Met 'n rijke zakenman getrouwd Een opgetuigde miljonaire Met 'n huis vol boyen plus misere Twee mooie auto's in haar stal Veel licht en bloemen overal Ze mist nu letterlijk geen stuk Alleen 'n beetje waar geluk La-la Ze is een afgezongen lied Meer niet
|