Een gedicht van Albert Verwey 1856-1936
Van de wilde man
't Was of in visioen ik zag Een wonder dat ik u nu mag Vertellen, zodat gij 't zult verstaan. Mij docht ik was uit spelen gegaan Met mijn gezellen in een woud, Toen ik zag komen uit het hout Een jonkvrouw, zonder honden, Die bracht gevangen en gebonden Een wilde Man. Daar ik haar kende sprak ik haar an En vroeg wat zij met hem woude. Ik zei dat ze hem niet houden zoude, Dat zij bedrogen uit zou komen: Hij was te wild, wie had ooit vernomen Dat zulk een zich temmen liet door een vrouw. Zij lachte zacht, zij zei: ik hou Van deze juist als ik hem vond; Ik zocht hem lang; dat ik hem bond Was zeker wel het grootste wonder. Wat baat het of gij u verwonder; Ik houd van deze: wild of tam; Voor u een leeuw, voor mij een lam. Zij schreden heen en ik stond stom. Toen keerde ik peinzend wederom, Te zien waar mijn gezellen waren, Als eensklaps door de schuddende blaren Klonk met een zware en blijde stem - En ik wist, dat was een lied van hem, Van de wilde Man die aan haar hand Meeliep in zijn lichte band:- 'Ik was wild, ik ben gebonden, Dat heeft mij een meisje gedaan, Met de band van haar Minne omwonden. Ik was wild, ik ben gebonden, Ik vlucht niet ofschoon ik het konde, Ik wil wie mij won niet ontgaan. Ik was wild, ik ben gebonden, Met de band van haar Minne omwonden...' Toen wachtte ik weer, en dacht: geen koorden Binden zo stijf als zachte woorden, Gesproken door een schone mond: Zij komen het hart uit, snoeren zich rond Het hart van hem die ze raken: Zij kunnen leeuwen tot lamm'ren maken.
Uit de bundel: Van mens tot mens (1909)
|