Een gedicht van Arnold Sauwen
HET VADERHUIS
Ginder in de delling onder 't blaârgeruis van die hoge beuken, ligt mijn vaderhuis.
Lang reeds dood is mijn vader, moeder wordt zo oud, en de ganse hoeve is mijner zorg vertrouwd.
Gij, de bloem der meiden, knap, van leden struis, wilt gij met mij wonen in mijn vaderhuis?
Moeder heet u welkom aan de stille haard; gans mijn liefde zijt gij, hare zegen waard.
Ligt de hoeve verre, van het dorp zo wijd; strekken rond de velden eenzaam, wijd en zijd;
'k Voer u met de huifkar naar de kerk ter mis, als de klokken luiden en het zondag is.
'k Leid, bij stille avond, u ter loverbank, als de velden slapen van de meidauw blank.
Als de hoge beuken stil, met zacht geruis, rond de gevel wiegen van mijn vaderhuis.
Uit de bundel: Gedichten (1890)
|