Een gedicht van Jan Veth 1864-1925
ADORATIE
Ik heb een tempel in mijn hart gewijd Voor uwe liefde, en eenzame uren lang, In vroom vereren en devoten drang, Ben ik daar bij u, wen gij verre zijt.
en als ik biddend daar mijn leed belijd, Leeft heel mijn ziele, en meen'ge zang Ruist door de hooggewelfde zuilengang, In 't statig huis van stille heiligheid.
En 't was me somtijds of van 't licht altaar, Een Engel rees met troostend handgebaar, Die mijn bedroefde klachten had beluisterd,
En tot u ging, en u heeft ingefluisterd In zangen, wat ik voor uw outer bad, Maar wat ik, arme, slechts gestameld had.
|