Een gedicht van Guido Gezelle 1830-1899
PERELS
Nog eer de blâren schieten, in ’t hofbeluik, hoe geren zie ’k uw sprieten, o perenstruik; hoe geren zie ’k uw takken, vol blommen staan, vol perels, al in pakken eer ze opengaan!
En mochte ik maar, zo even, door Gods beschik, u, perentakken geven nen tovertik;
’t en zou geen pere krommen uw hout, voortaan: veel liever zie ’k de blommen, eer ze opengaan.
’k Zie geren, in de hoven, uw peren groot, de zonne zitten stoven, al rijp en rood; maar ’k zie wel nog zo geren uw blommen staan, de perels van de peren, eer ze opengaan.
17-04-1894
Uit de bundel: Laatste verzen
|