Een gedicht van Abraham van Collem 1858-1933
Een dromend kind dat met de sterren speelt
Een dromend kind dat met de sterren speelt, En lacht en reikt en tast met beide handen Naar ’t blauwe niet te vatten stromend beeld, Verschenen aan de weke hemellanden;
Een stille dwaas die in zijn waan verbeeldt, Dat hij kan groeien naar de hoge wanden Van ’t eeuwig ruim en daar zal kunnen randen De wolken aan, waarmee de zonne speelt.
Een dwaas, een kind, zo hebt gij mij bereid O poezie en in mijn bloed gelegd Het zalig leven der verwonderingen.
U dromende leef ik de werklijkheid En spreek met haar en luister wat zij zegt En voel mij stijgen naar de sterrenkringen.
Uit de bundel: Liederen der gemeenschap
|