Een gedicht van Jan-Jacob Slauerhoff 1898-1936
Aan Arthur Rimbaud
Rimbaud, mijn dode kameraad, Ontembre zwerver, burgerterger, Je was goed, maar verviel van kwaad Tot erger.
Ja, de ondergrond, het bloed was goed: Verlaine heeft je ziel bedorven, Maar ach, je had het evengoed Verkorven.
Al zweren Claudel, Berrichon En Delahaye, de hele kliek: 'Rimbaud, omdat 't niet anders kon, Was Katholiek'-
Maak je daarom niet ongerust, Er zijn er die je beter kenden; Je had aan Ethiopië's kust Lak aan die bende.
Hun laster is toch je eigen schuld. Waarom ben je niet hier gebleven, Die leugnaars, met jachthond-geduld, Te staan naar 't leven?
Want het is erger slecht te zijn En goed te schijnen, Dan met de troost: 'Ik heb veel pijn Gedaan' verdwijnen.
En jij, je had het kunnen doen, Je was een tijd op weg, zo mooi, Je hoonde Aicard om zijn fatsoen Van 't lafst allooi.
En wat heb je daarna gedaan? Je liet je verzen in hun handen. Zij roke' op hun gemak er aan, Jij zat in 't heet Harrar te branden.
Waarom ging je steeds naar de vert'? Om daar te staren, Of niet een andre verte werd Eindlijk de ware.
Ach, was gebleve' in 't vaderland, Om daar, met ons vereend, te tergen Wie achter elleboog en hand Het huichelend gelaat verbergen.
Uit de bundel: Verzamelde gedichten
|