Een gedicht van Abraham van Collem 1858-1933
DE GEEST RIJPT
De geest rijpt aan de stof, zoals een bloem Die zich voelt, door de hemelstof begoten, En hoort het kloppen aan haar donkre doem, En springt de kelk uit, die haar hield besloten.
Stof is het Al, de geest is hare roem En alderfijnst sieraad, uit licht gegoten En zwevend erts dat ik te zamen noem Muziek, der aarde zee en lucht ontvloten,
Hoort hoe omwaart haar blinkende tempeest Dat nog in stilte laat een adem horen In golving op en aan en nimmer moe.
Wij doen van klanken dronken d'ogen toe En worden lichtende als nooit te voren En zweven weg naar een onzichtbaar feest.
Uit de bundel: God. Em. Querido, Amsterdam
|