Een gedicht van Rosalie Loveling 1834-1875.
Aangrijpend...hier in dit gedicht kun je lezen dat berouw altijd na de zonde komt. Men moet zorgen dat men dat zoveel mogelijk voorkomt. Want het gewetensuur is een zwaar uur of misschien wel een leven lang en het goedmaken dat is er niet meer na de dood.
Bij het doodbed
Hij stond voor haar gebogen, Zichzelve nauw bewust; Hij stond haar aan te staren: Daar lag zij in eeuwige rust.
Het waslicht beeft en wemelt Op 't levenloos gezicht, De zaal is groot en somber, "Is zij het, die daar ligt?"
Wat denkt die diepbedroefde, Daar bij het dodenbed? - Hij denkt aan kleine vreugden, Die hij haar heeft belet.
Hij denkt aan haar goedheid, Aan menig gruwzaam woord, Hem soms in toorn ontschoten, Door haar alleen gehoord.
Hij hief het oog ten hemel, En sloeg de handen saam, Als om vergeving smekend, En fluistert hare naam.
Hij wil het hoofd afwenden, En kan niet henen gaan: "Och, opende ze eenmaal hare ogen, Och, zag ze mij nog eens aan!"
Vergeefs! Gij krijgt geen antwoord, In al uw wilde smart, Geen blik dier gesloten ogen, Geen klopping van dat hart.
Zijn droefheid steeg ten toppunt, Hij weende en snikte luid, En sloeg de hand aan 't voorhoofd, En ijlde ter kamer uit.
En zij, die 't bespieden, zeiden: 'Wat heeft hij haar toch bemind; Hij stond als verpletterd bij 't sterfbed, En hij weende gelijk een kind!'
|