Een gedicht van Guido Gezelle 1830-1899
Oneigene
Hetgeen ik niet uitgeve en hebbe ik niet in, wie zal mij dat wijten tot schande ? Mijn herte en mijn tale, mijn rede en mijn zin, 't is al zo van buiten, 't is al zo van bin' 't ligt alles daar bloot op mijn handen !
Dan, weg met de oneigene tale en de schijn van elders geborgde gepeizen; mijn zijt gij niet, uw, dat en wille ik niet zijn ; dat in mij en aan mij is, dàt hete ik mijn oneigene, ik late u, . . . . gaat reizen !
Vlaamse Dichtoefeningen (1858)
|