Een gedicht van Willem de Merode 1887-1939
Zijn ziel en adem was doorgeurd van wijn
Zijn ziel en adem was doorgeurd van wijn. Hij leunde in zijn verscheurde kaftan tegen De deur der kroeg en stamelde verwegen Van God en wereld en zijn eigen pijn.
'Gunt Gij de mens alleen rampzalig zijn? Waarom wordt 't leven ongevraagd verkregen? Maak ons als 't stof waaraan wij zijn ontstegen! Wees ééns barmhartig en beveel: verdwijn!'
Hemels onwrikbaarheid en menslijk dwalen Hoonde hij en prees 't dronken ademhalen Tussen 'nog niet' en 'niet meer' 't hoogst genot.
Maar in de roes en enkle stille dromen Werd al zijn wrevel van hem weggenomen En schreeuwde hij beschaamd als kind om God!
Omar Khayyam (1931)
|