Een gedicht van Erdward Koster 1861-1937
Voor mijn kindje
Kindeke, bloeiend in 't zonnelicht, Lachend en kraaiend met je olijk gezicht, Knippend met oogjes en grijpend met handjes, Knikkend het hoofdje boven de kantjes, Boven de licht-blauwe, zijdene bandjes Van je wit, gebold japonnetje, Kindje, lachend in het zonnetje!
Kindje, spartelend met je beentjes, Marmer-rozig en zo kleentjes, 0 wat trek je een guitig bekje, Schalks en schaat'rend schuldloos gekje! Jongen, wat kijk je me snuggertjes aan, En toch kan je er geen woord van verstaan: Lieflijke naampjes, die ik je geef, Kindje, mijn kindje, waarvoor ik leef, Neen, je weet er geen sikkepit van, Kleine, gelukkige, lachende man!
Kraai maar en woel maar, mijn aardig lief kind, 'k Wed dat je 't later zo prettig niet vindt; Laat nu je tinklende lachjes maar klinken, 'k Hoop dat ze nimmer in tranen verdrinken; — Guitje, schavuitje, zeg lach je nu weér ? Straks is het huilen en lach je niet meer!
Tonen en tinten (1900)
|