Een gedicht van G.W. Lovendaal 1847-1937
Na Jaren
Hij toog naar vreemde landen Met groene wandelstaf; Na jaren kwam hij weder; Toen viel het herfstloof af.
Aan 't huisje van zijn moeder Daar bleef de zwerver staan staan; De kinderen weken bange, De heemhond gromde 'm aan.
Hij keek naar 't oude venster, Hij keek naar 't oude dak: Hij hoorde een vreemde spreken, Waar eens zijn moeder sprak.
En ogen spiedden, vragend, En schuw, door 't vensterglas; 't Leek alles hem zo vreemd nu Wat eens zo innig was.
De gele linde glimlachte In 't avondrood zo moe, En stak de vriend van vroeger Trouwhartig de armen toe.
En zij sprak nog haar tale Met de eigen innigheid, En neurde op de oude wijze Een lied uit vroeger tijd.
|