Een gedicht van J.H. Leopold 1865-1925
In winteravondkou
In winteravondkou, in het groot open van het blauwvloeiende belopen roestrandig staal, spichtig, onzichtig nu de nieuwe maan als een fijn edel veertje, als een losse haal en dun getogen.
Rondom vochtig staan de zwarte sparren, lorken gril verwezen, verzameld onderhout, somber en nors, maar onder de donkerte der schors is helder al het jonge sap gerezen.
Onder de nevels in de vert' het bronzen roepen van een hert.
|