Een gedicht van Dop Bles 1883-1940
Ik ben een vrouw
‘'k Ben een vrouw, als alle vrouwen, waarom wilt ge mij omhangen met het kleed van Uw verlangen en mijn lichte lach vertrouwen?’ ‘Om de zucht, die ik eens vond, om d'onuitgesproken woorden, die verdoolden op de boorden van tomatenrode mond.’
‘'k Weet mijn ogen zijn mijn machten, waarom wilt gij, dat hun stralen dieper zin U zal verhalen dan de heugenis der nachten?’ ‘Om de schemerstille schijn van een nauwelijks gebeuren, dat ik heimelijk zag treuren door het wimpren kantgordijn.’
‘'k Zie de schoonheid van mijn leden... waarom wilt ge, dat mijn leven niet zal stralen in zijn streven, waar mijn lichte voet zal treden?’ ‘Om het lusteloos gebaar, dat U bleef van alle lusten, om Uw hart, dat niet kan rusten, wijl Uw wanhoop is te zwaar.’
‘'k Hoor de woorden van de monden, waarom naar het hart te luistren, als mijn minnaars mij toefluistren, dat hun heilig zijn mijn zonden?’ ‘Om de uren, die gij ducht, om de dwaling te genezen, dat gij van U zelf zoudt wezen, nu ge mij, in U ontvlucht.’
‘'k Ben een vrouw, als alle vrouwen, waarom wilt ge mij dan minnen, nu geen hart is te gewinnen, dat zich zuiver laat doorschouwen?’ ‘Om de folt'ring, die gij lijdt, om het brandend heet begeren. dat door mij, gij nu moet leren dragen in verwachte tijd.’
Parijsche verzen (1923)
|