Een gedicht van Albert Verwey 1865-1935
Laatst toegevoegde gedicht (nr. 3.243):
De gevangene
Gij moet niet wachten tot ik kom. Ik ben gekerkerd en geboeid. Maar vensters heb ik om en om En zie hoe alles groeit en bloeit.
Ik zag uw opvlucht uit de stroom En naar de bergen op de kim: Uw licht lag als een sluierzoom Op 't pad dat ik met ogen klim.
Toen rees een grote en rode maan En bloesems blonken in haar glans. Ik heb lang aan een raam gestaan En warm geluk vulde mij gans.
Gij moet niet komen als ik roep: Ik spreek soms luid voor mij alleen. Mijn denken draagt mij als een sloep: Gij staat aan de oever op een steen.
En reikt me uw hand, maar als ik grijp Werpt mij een plotselinge schok Terug en in mijn handen nijp Ik staaf of tralie van mijn hok.
Maar mijn geluk is even groot, Het is de wereld die ik weet, Die buiten me en die 'k in mij sloot: - Eén wereld - die ik de uwe heet.
Ik zeg u nu mijn diepst geheim: Het schijnt dat ik gevangen ben, Maar ik ben zelf 't ommuurde heim Dat alles insluit wat ik ken.
Oorspronkelijk dichtwerk
|