Een gedicht van Johan Danser 1893-1920
Aan Dorothy H.
Velen die 'k noodde in mijner dromen woon En die er 's levens wondre beelden zagen Hoorde ik elkander met verwondring vragen: "Hij roemde zo, is dit dan al zijn schoon?"
En andren lachten luid: "Hoe ongewoon! Hoe vreemd, hoe dwaas: hoe kan hem dat behagen!" En keerden weer naar de eigen grijze dagen. Doch geen van hen gaf mij 't verwachte loon.
En 'k schreidde zacht wijl sinds wij beiden scheidden Geen warme hand mij leidde bij mijn dwalen, Mij die alleen zo droef ben en zo zwak.
Maar toen de luchters weer hun schijnen spreidden Trad ik stil met herinnring door mijn zalen, En 't was me als hoorde ik weer uw stem die sprak.
Ontmoetingen (1917)
|