Een gedicht van Aart van der Leeuw 1876-1931
Onder 't helder koele laken
Onder 't helder koele laken, Waar ik op de sluimer wacht, Lig ik tussen droom en waken Voor de drempel van de nacht,
Turend, hoe de beide schalen Van het duister en het licht Beurtlings rijzen en weer dalen In een aarzlend evenwicht.
Als een lelie op het water Heeft mijn ziel zich uitgespreid Tot een nú-zijn zonder later, Bij het stilstaan van de tijd.
Onder 't helder koele laken, Waar ik op de sluimer wacht, Lig ik tussen droom en waken Voor de drempel van de nacht.
Opvluchten (1922)
|