Een gedicht van Abraham van Collem 1858-1933
WANDELING
Een fijne geur ontstijgt de verse gronden; De luchten worden willig voor geluid; Er breken kleine blauwe kreetjes uit, Geritsel als uit duizenderlei monden.
Een malse vleug van lente wordt gezonden; Zijn adem is bewaaierd van het kruid Dat uit de omgeworpen voren spruit, Onmetelijk, en dampend in de ronde.
In eenzaamheid langs hakkelige paden Die lopen waar de kleine heesters staan, Als kinderen die de verrassing wachten,
Peinzende stille werker is gegaan En hoort het kiemen der gestorte zaden... En in zijn hart het zingen der gedachten.
Uit liederen van huisvlijt
|