Een gedicht van Hendrik Marsman 1889-1940
Slapende vrouw
De onrust en de lichtbewogen ontvanklijkheid van hare trekken zijn weggewist en overtogen door maanlicht, dat in zachte plekken
gestort ligt over kruin en peluw — en dekens die haar slaap bedekken welven het maanlicht tot een landschap, een keten die zijn tere bekkens
van zilverglans doet overstromen — hoe lieflijk droomt het hoofd daarboven: de mond, die vlinders niet zou wekken is vaag geopend en de ogen
die overdag het leven vingen liggen behoedzaam nu geloken tussen de ijle zwarte veren van wimpers en van wenkbrauwbogen.
Porta Nigra (1934)
|