Een gedicht van Jacques Perk 1859-1881
ZIJ KOMT
Gij, berken, buig uw ranke lovertrossen! Strooi, rozen, op het zand èn sneeuw èn blad! Gij, zwaatlende olmen, nijg u naar het pad, En kus de dauw van sidderende mossen!
En, snelgewiekte liederen der bossen, Stem aan èn zang èn lof! En, klimveil, dat De slanke, diepbeminde beuk omvat, Druk hechter aan de twijgen u, de rossen!
Voorzegger, die uzelve roept, o, kom, En roep uw koekoek duizend blijde keren, En fladder aan, vergulde vlinderdrom!
Zij zweeft hierheen, die zon en zomer eren: De lof van hare schoonheid klinke alom, Waar zon en zomer te beminnen leren!
|