Gelatenheid in 't lot Toont eerbied voor een God, Die alles, wat Hij geeft, Zo wijs berekend heeft.
Ziet zich de onnoozle mens Gedwarsboomd in zijn wens, Zijn wrevel stort zich luid In zucht en weeklacht uit.
Grimt hem de rampspoed aan, Hij krimpt reeds vóór het slaan, En kermt zelfs de echo moe Bij d' eerste slag der roe, Alsof hem 't lot te wreed, Te ondraaglijk lijden deed.
Slaat hem het ongeluk De stugge nek in 't juk, Zijn knieën knakken neer; Geen adem rest hem meer. Gesmaald door maag* en vrind, Schreit hij zich de ogen blind, En bidt het dove graf Een haastige uitkomst af.
Kortzichtig schepsel! zwijg, En voer geen dwaze krijg* Met de onnaspeurbre Macht, Die kruis bedeelt naar kracht, Die kommer en ellend' Uit hoge ontferming zendt, Opdat de kroes der smart Tot loutring strekk' van 't hart.
De straal vervaar' u niet, Die de onweerswolk ontschiet; En beef niet voor 't gerucht, Dat klatert door de lucht; Maar zie, hoe 't hemelnat Weer bloesem, kelk en blad Verfrist, verkwikt en drenkt, En kracht en leven schenkt. Zie, hoe de lucht reeds dunt, En weer de doortocht gunt Aan 't licht, dat goudstof strooit En om de wolkrand plooit, En, na de donder zwijgt, Opnieuw ten wagen stijgt.
Houd tegen alle leed Het hart ten kamp gereed! Al, wat ooit de aarde gaf, Verslenste en viel weer af. De bloem, die 't meest verrukt, Wordt dikwijls 't eerst geplukt; De plant, die 't weligst groeit, Is meest het eerst verbloeid; De boom, die 't vruchtbaarst tiert, Wordt door het ongediert' De vruchten 't eerst ontroofd, Die 't bloesemblad belooft.
Ook zo is 't met uw lot, Ook zo met elk genot, Dat ge u geschonken ziet: Gij smaakt het, en het vliedt: Gij zijt geen dag, geen uur Gewaarborgd voor zijn duur; Daar meest het eerst verdwijnt, Wat u 't bekoorlijkst schijnt.
Houd tegen alle leed Dan 't hart ten kamp gereed! En treft u 't ongeval, Sta als de steenrots pal, Die tot in 't hart der aard' Met d' ijzren wortel vaart, En 't hoofd biedt aan d' orkaan, Hoe fors zijn vlerk moog slaan.
Beur ongeschokt het oog Vanuit de ramp omhoog, En verg in 't smartlijk lot Nooit rekenschap van God. Let minder op 't gemis, Dan 't geen u over is. Wees dankbaar! want hoe veel Blijft nog op aarde uw deel! Hoe veel voor u ten baat, Dat anderen ontstaat! Hoe veel nog lacht u aan, Voor andren lang vergaan!
En is uw droef gekwel Niet vatbaar voor herstel? Almachtig is de hand, Die 't wentlend lot omspant, En zoet en zuur bedeelt, En, wat zij wondt, weer heelt!
Vertwijfel in 't verdriet, Kortzichtig schepsel, niet! Gelatenheid in 't lot Toont eerbied voor een God, Die alles, wat Hij geeft, Zo wijs berekend heeft.
Rotterdam, mei 1819.
---------------------- maag - familie krijg - oorlog, strijd
Reacties op bericht (0)
E-mail mij
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
Gastenboek
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek