Een gedicht van Willem de Merode 1887-1939
Gebed
O Heer, hoe vreeslijk zijn de dagen, Nu heel de wereld schreeuwt van nood, Naar uwen hemel waaien vlagen Kreten om bloed, klachten om brood.
Gij geeft, en men verdelgt uw spijze, Verwekt kunstmatig hongersnood, En stilt op uitgezochte wijze Wanhopigen met lust en dood.
De vlakten liggen braak en bloedig, 't Zaad en de zaaier sloeg terneér. Boven de hitte van dit woedig Geweld troont Gij in stilte, Heer.
Aan uwen voetschabel vergalmen 't Lawaai der stad, de eenzame kreet Van hen, die met hun hulproep talmen, Tot hen de dood opschreeuwen deed.
Slechts dit wekt uw genegen oren, (Woordloos of stil, 't is eenerlei,) 't Uit ootmoed moeielijk geboren Gebed : o Heer, gedenk aan mij!
Gij zult aan al uw volk gedenken, Want één is wat uw Naam erkent. O Wereldheer ! wie zal ons krenken Als Gij de dood ten dode zendt?
Gij laat aards heerlijkheid tot scherven Door aards opstandelingen slaan, En moeten wij ook met hen sterven, Wij zullen niet met hen vergaan.
Heer, hoor ! sta op ! en kom ter neder ! En uit 't verstuivend wereldpuin Vorm ons als nieuwe mensen weder, En laat ons leven in uw tuin.
----------------------------- voetschabel: voetbankje
De stille tuin (1933)
|