Een gedicht van Jan Campert 1902-1943
Terzinen
Er zijn veel dingen, die wij niet begrijpen, het avond-rood en 't zingen van de wind, het vreemd geluk, dat stil in mij gaat rijpen
als ik de spiegels van lief's ogen vind, en uit de lage tuin de geur der rozen door de verrukte nacht, waarin 'k haar heb bemind,
waarvan niets blijft dan dit éne, broze, het weten dat we voor elkaar verloren gaan en tot een korte poos geluk maar zijn verkozen,
zolang als wast de jonge zomer-maan, tot als de ochtend schuchtert over landen we als bleke vreemden naast elkander staan,
en tevergeefs het machteloos gebaar der handen nog wat te redden van wat is geweest, dat het door laat're dagen zacht mag branden,
een lichte lamp voor wie het duister vreest, moed, die de kracht ons geeft te weren, een troost en deernis allermeest -
maar alle uren brengen niet haar keren, wij moeten verder met de roekeloze wind, en schuilen nimmer veilig voor zijn deren,
voordat gij, God, Uw leen weer int!
Mei '24.
De Gids (1924)
|