Een gedicht van Frederik Hemkes 1854-1887
GROOTVADER
Grotevader zat te gapen In zijn ouden leuningstoel; "Kindren" sprak hij, "ik gevoel Sterke lust om in te slapen, En mijn pijpje trekt niet aan; "k Moest een uurtje dutten gaan."
"k Weet niet hoe het is gekomen, Maar ik ben weer met mijn geest Deze nacht op zee geweest; Al dat malen en dat dromen Heeft me wis geen goed gedaan; "k Moest een uurtje slapen gaan."
"Heel de droom kan ik bezinnen: 'k Lootste door de branding heen, Net als zeven jaar geleên, Weer die kof de haven binnen; Westerstorm en holle zee _ Lichten blonken op de ree.
Grootvaârs stem klinkt vreemd, en allen Hielden 't oog op hem gericht Maar zijn kijkers vielen dicht, En zijn mond was ingevallen; De oude is onder zeil geraakt, Uit zijn slaapje nooit ontwaakt.
De Banier, 5.(1879)
|