alwaar de aarde vliedt 
in de glooiende einder 
en de schaduw licht kaatst 
tegen het maagdelijk struisriet 
  
daar roept zij mij nader 
een fee in blauw gehuld 
kom, lijken haar lippen te zeggen 
ik, ja ik, ben met jou verguld 
  
hoezeer ik ook mijn passen 
wil versnellen 
en mijn armen nog verder 
doe strekken 
zij komt niet dichterbij 
ik schijn aan de grond genageld 
alsof het ongekende mij wil kwellen 
  
een teloorgang van zwijgend verlangen 
een mens, dus ook mij niet vreemd 
houdt de ziel in mijn lijf gevangen 
  
ik ben gebroken 
doch blijf altoos hopen 
op roepende gezangen 
  
  
   
  |