ik staar naar dit witte vlak open mij in afwachting van wat komt, dat komt als het komt en of het zich opsomt onder een stramien met een geschreven dak
zie een opening, zich schuchter aandienend, nog wel vertragend en vermomd licht en nog weinig verteerd ach, ja het dromt
het gorgelt mee langs mijn enige orgelpijp een in opgang komend proces van een startende of wel achterlatende resistente resonantie: de geest vindt zijn weg uit de fles
in dit imperfectum van ieder gepasseerde minuut, is mijn ochtend een creatieve crèche, wippend nog naar afgebakende hoogte zie hier mijn dagelijks prille debuut
vanonder zijn warrige haardos ziet hij met grote bolle ogen door zijn ronde glazen naar u allen nieuwsgierig en opgetogen
niets ontgaat hem aan het zicht geen ziel laat hij onberoerd; innerlijk, in figuurlijke zin en raakt de ander met een aanschouwelijk licht
zo schep ik mijn universum ja, u kijkt naar mijn portret ik ben een kleine man in een onzichtbaar lijstje voor u neergezet
2)
ik schets u hier een portret van een groot man
ofschoon mijn bouw geaard is in gedrongenheid en mijn vingers overeenkomstig klein en dik ontgaat niemand mijn grootsheid in eclectische onzin waarin ik nagenoeg stik
mijn liefde, door de maag gestuurd is basaal en primitief u duidt mij dat niet euvel soms wentel ik mij in gelukzalig gerief
zo schep ik mijn universum ja, u kijkt naar mijn portret ik ben een groot man in een onzichtbaar lijstje voor u neergezet
3)
ik schets u hier een portret van een intelligent man
zoekend naar het wezen in alles en ieder aanwezig zoek ik de waarheid: een tocht gedurende mijn hele aardse leven
soms overvallen door een trots, worstelend door boek en verstand, het inzicht gevonden te hebben en de mensheid een nieuwe Kant
genietend van deze prestatie lees ik de krant van gister en schouw met leedwezen aan dat vele gewone lieden mijn ontdekking al eeuwen terug als onbelangrijk hebben afgedaan
zo schep ik mijn universum ja, u kijkt naar mijn portret ik ben een intelligent man in een onzichtbaar lijstje voor u neergezet
4)
ik schets u hier een portret van een schaduwrijk man
mijn duistere kant kent een blinde vlek slechts doorgewinterde neuroten herkennen die plek immers zij zijn mijn lotgenoten
u, die blikt naar mijn gezicht ziet een zelfverzekerd persoon al ware hij van enig elitair gewicht maar, de waarheid stellende vaak door eb en vloed tijdens het leven is ontwricht
zo schep ik mijn universum ja, u kijkt naar mijn portret ik ben een schaduwrijk man in een onzichtbaar lijstje voor u neergezet
5)
ik schrijf u hier een portret van een poëtisch mens
schoonheid en leed zijn mijn pilaren die leiden mij tot een voortdurend wezenloos staren
al zie ik een vrouw een boom, of een dode het maakt niet uit waar het gevoel is op gestoeld alles is voor mij als een dichtersbuit
zo schep ik mijn universum ja, u kijkt naar mijn portret ik ben een poëtisch mens in een onzichtbaar lijstje voor u neergezet
neem mij mee van hier tot ginder neem mij mee naar jouw idee
boetseer, kneed mij of beeld mij uit in zwart-wit maak mij de David van je ultieme dromen naakt en honderd op een rij genoeg om dagelijks klaar te komen
stapel mij op in glazen urnen versier daarmee het eiken dressoir stof mijn potten dagelijks steevast af met de rafelige rand van je vette peignoir
zing dan jouw eigen lied op de versleten plaat en brul mee met luide stem: hoe kan ik hem bezitten, hoe zet ik mijn adonis klem
mijn lijf, genageld aan de schepping kruist zich naar vieren, verbeeldend de levendige beweging
de arm ter rechterzijde draagt de last van sterven in ons aardse niet te vermijden soms gericht om inzicht te verwerven vaak ook het onbegrijpelijk lijden
de linker kent de vreugde de zonnestralen in de ogen van een kind de schitterende hoop eeuwig te worden bemind drijvend op een zoete waterloop
de lange lengte schuift heen en weer waar de wind van het lot, onweerhoudbaar, mij in een richting wuift keer op keer
het valt mij zwaar gelijk elk mens de balans te vinden met overgave als wens zich aan het ongekende te binden
omhuld door een nevel van herinneringen aan mijn vroeger thuis
als vanzelf vind ik de weg naar la Place de Liberté
toen liep ik hier ook gedwongen mee unter befehlen berooid met z'n twee
met nog meer, velen, wij, schaduwen van schrik als opgejaagd onteerd vee
ik nader de hel het plein van ontvoering de laatste blikken van herhalende ontroering de kelen die schreeuwen onder drukkende verstikking
ingesloten door haast gestorven panden beschijnt een eeuwig licht de betonnen zuil hier liet men, toen, mijn toekomst verzanden het is hier waar ik om het levend verleden huil
ik voel de aarde aan mij zuigen als mijn armen zich willen verheffen het zou de hoop zijn die wil juichen om niet de stilte van de winter te beseffen
maar seizoenen zijn niet te verplaatsen net zo min als ik mijn gemoed kan kleuren mij in een gewenste vrolijkheid te haasten om te reiken naar vergelegen lentedeuren
oh, zeker, ik heb weet van de huidige dagen waar innerlijke spiegels zijn aangeslagen en waar zaden ongemerkt groeien ik zou mij er zo graag mee willen bemoeien
het daglicht schijnt op de muur van mijn tuin en zet de stenen duif in zijn eigen schaduw zo vergaat het mij nu ook in wezen ik zit met mijn rug tegen het geduld in een gesloten boek te lezen