We zitten is ons onderlijveken in den Eeminckwegel, een zanderig wegeltje dat zich links en rechts tussen de werkmanshuisjes wringt, en spelen met de knikkers. " We" zijn Jefken van de koster en ikzelf . Snotneuzen van net geen zes jaar oud. Jefken is veruit de beste knikkeraar van den Hoek. Achteloos knikkert hij een reeks van zes en sleept zowat de helft van mijn eigendom in zijn kot. " Vannacht is den Duitsch binnengevallen" zegt hij langs zijn neus weg, terwijl hij mijn knikkers in zijn wijde broekzakken laat verdwijnen." Ons moe heeft het gehoord van " het meissen " van den doktoor".
"Hoe binnengevallen ? Bij den doktoor ? Was hij zat misschien, of een beetje ziekelijk ...dienen Duitsch ". "'k Zou 't niet weten " zegt Jefken. " Ik zal het straks eens vragen aan ons moe..."
Het loopt al tegen de middag als we naar huis slenteren. Het is heet . " Niet normaal.." zegt Jefken. " Ons va zegt dat de boerinnen luidop zitten te lezen omdat het eens goe zou regenen. Hun "petakkers" staan te verdrogen op het veld."
Ik klem mijn drie overblijvende knikkers stevig in de palm van mijn hand.