Hallo beste lezers.
Ik ben Roger Van Goethem, uw gastheer.
Vorig jaar is mijn vierde boek verschenen.
Het boek heeft de veelbelovende tittel
‘Erop en erover’ Het is een verzameling van
ludieke verhalen en kwajongensstreken uit mijn jeugd.
Mijn vorige werken zijn: ‘De trap der wijsheid’, een jeugdroman, ‘Pinkske’ een kinderboekje, en ‘De zevende hemel’ een bikkelharde misdaadroman.
Nu heb ik je vuile Arabier gierde het door hem heen.
Op de grond, zijn kleren doorweekt met het bloed van gedode burgers en soldaten, keek een jonge Irakees recht in de loop van zijn geweer.
Twee kastanjebruine ogen keken Sonny vragend aan.
Alstublieft laat mij leven,smeekte de Irakees
Sonny zag dat er geen soldaat maar een kind voor hem lag.
Hoeveel van mijn Amerikaanse vrienden heb jij al gedood?vroeg Sonny vertwijfeld.
Ik doodde nog nooit een mens, ik zoek mijn vader, hij is hier waarschijnlijk ergens in de buurt, misschien wel omgekomen.
Sonny kreeg medelijden met de knaap en liet zijn wapen zakken. De vuile Arabier was plots een kind, een jongen ongeveer zo oud als zijn jongste broertje.
Sta recht en ga verder je pa zoeken young man,
Moge Allah u beschermen Amerikaan.
Plots ging er een kogel door het hoofd van de jongeling. Sonny zag zijn schedel uit elkaar barsten en zijn hersenen in het rond spatten.
Achter hem stond zijn vriend.
Ik kwam net op tijd makker,lachte Sam zonder enige emotie.
Het was een jongen Sam, die zijn vader zocht. Jij vermoorde hem Sam, een kind nog!
Sam haalde zijn schouders op.
Sorry, Ik dacht dat hij je bedreigde Sonny. That is war man, that is war.
Toen ik vorige week dinsdag opstond en de kussens onder zijn ogen eens flink opschudde en mijn bril opzette, merkte ik tot mijn schrik, dat mijn neus minstens drie centimeter was gegroeid.
Ik weet maar al te goed dat de oren en neus op een bepaalde leeftijd als maar groter worden, maar drie centimeter op een nacht, dat ging er een beetje over.
Toen ik voor een tweede keer keek, schrok ik mij een hoedje, want ook mijn oren waren een stuk langer geworden dan de dag tevoren. Ik vond trouwens dat het geschrokken paarse hoedje, helemaal niet bij de kleur van mijn pyjama paste.
Schat, zie je iets aan mij, vroeg ik bang aan mijn vrouw. Buiten het hoedje zag zij geen verandering.
Maar kijk dan toch naar mijn neus en mijn oren, kijk eens hoe groot, panikeerde ik.
Zij haalde de schouders op en zette verder de ontbijttafel klaar.
In de badkamer keek ik in de hoge spiegel waar ik een totaal beeld van mijn persoontje kon zien.
Mijn piemel, God zij geloofd, hij had terug de afmetingen van tien jaar geleden gekregen, neen hij was zelfs groter.
Ik kneep in mijn wang om zeker te weten dat ik wel wakker was.
Liefje, liefje, kom vlug kijken, ik heb iets geweldig voor jou, riep ik beloftevol.
Kijk eens wat een kanjer, toonde ik verheugd mijn jongeheer.
Vrouwtje lief bekeek mij vertwijfeld van onder tot boven aan. Toen merkte zij de reden.
Oh ja, ik je hebt hem nog maar van gisteren. Manlief, zet je nieuwe bril eens af, dan wordt je terug de oude,zei zij melancholiek.
Vriendschap en haat kunnen soms zeer dicht bij elkaar liggen, daar waren Jef en Robert, twee mannen op middelbare leeftijd, het levende bewijs van.
Zij hadden elkaar leren kennen in het ziekenhuis. Waar hun beider echtgenotes aan kanker overleden. Dat maakte hun lotgenoten en tenslotte vrienden.
Dagelijks kwamen zij na hun werk samen. Meestal kwamen zij samen bij Robert thuis, hij was de kok van de twee. Iedere dag kookte hij een potje voor hen beide. Jef was niet zon keukenprins, maar hij droeg dan weer zijn steentje bij door af te ruimen, de vaat te doen en alles weer terug in de kasten te zetten.
Robert was een kort dik, kaal mannetje. De tien haren die hij nog had liet hij aan de rechterkant van zijn hoofd lang groeien en kamde die horizontaal over zijn glimmende naakte schedel. Als kind had Robert polio opgelopen, waardoor zijn rechterbeen niet voldoende meegegroeid was en verlamd bleef, tot net boven de knie, daarom droeg hij dit been in een vernuftig, scharnierende stalen en lederen systeem. Met behulp van een wandelstok kon hij behoorlijk lopen.
Jef echter, was een spierde kerel, die voor zijn leeftijd, zeker mocht gezien worden.
Het tweetal kon elkaar niet missen en toch ging er geen dag voorbij of ze hadden gekibbeld. Gekibbeld is veel te zacht uitgedrukt, zij hadden hoogoplopende discussies, net geen slaande ruzies omdat Jef , - nochtans een licht ontvlambare knaap- zijn gehandicapte vriend niet wilde slaan en omdat Robert te laf was om meer dan woorden te avonturen.
Wanneer de heren op café gingen lokte Robert, wel steeds met de ene of andere klant een geschil uit. Hij wist zijn slachtoffers zo uit te kiezen en te bewerken zodat ze hem zouden slaan. Dan riep hij de hulp van Jef in die de chosen onemet zijn mokervuisten bewerkte.
Jef en Robert waren twee workaholics. Jef was scheepshersteller en repareerde scheepsmotoren, Robert was diamantslijper.
Dat waren dan ook de dagelijkse themas, waarover gesnoefd en geruzied werd.
Er voer geen schip uit of Jef had het onderhanden genomen en de prachtigste diamanten die Antwerpen verlieten werden door Robert geslepen. De ene kon alles beter dan de andere. Er werd op de duur geredetwist over zaken waarover zij niets afwisten. Kortom tijdens de debatten kende Jef meer van diamantslijpen en Robert dan weer meer van scheepsmotoren.
Te vaak moest Jef op zijn tanden bijten om zijn vriend niet rond de oren te slaan. Om zijn ingehouden woede te koelen en Robert toch te pesten, bedacht Jef zich een list. Ongezien kleefde hij de halflege verpakking van een Brussels kaasje - in Antwerpen beter gekend als een stikkende kaas- onder het blad van Roberts keukentafel.
Na enkele dagen begon het onding geweldig te stinken.
Ruik jij dat ook?vroeg Robert;
Wat bedoel je?zei Jef schijnheilig.
Zon sterke kaaslucht.
Maar man toch, zo ruikt het hier altijd, dat zijn jouw vieze sokken.
Robert deed daarna twee maal zoveel wasverzachter in de machine, doch de reuk bleef de keuken bezwangeren.
Toen viel het hem op dat het alleen daar was. Als een jachthond, met de neus in de hoogte speurde hij de ganse keuken af. Uiteindelijk vond hij het schuldige papiertje met het rottende kaasrestje.
De smeerlap,dacht hij en hij zinde op wraak, het kon voor hem niet erg genoeg zijn.
Bij toeval erfde hij een jonge amazonepapegaai.
Die avond toen Jef bij Robert thuis kwam, stond de vogel in zijn prachtige kooi te pronken.
Oh, wat een mooie vogel, kan hij praten?
Neen, nog niet, hij is nog te jong, antwoordde Robert.
Dan kunnen wij hem nog alles leren, hoe heet hij.
Ik heb hem Jefje genoemd, zei Robert sarcastisch.
Jef? Wie heet er nu zon vogel Jef? dat ging totaal erover dacht Jef.
Kom Jefje, kopje krabbengrijnsde Robert.
De naam was gegeven, het kwaad was geschied. Jef bedacht zich wraak.
Een paar weken later moest Robert voor drie dagen weg om een paar zaken te regelen.
Jef kan jij even bij mij logeren tot ik terug ben en Jefje verzorgen?
Natuurlijk kon dat.
Jef was niet boos, neen hij was pist off, spinnijdig, woedend.
Zijn ijdelheid, zijn eigen naam was doorRobert door het slijk gehaald.
Ondanks dat, gaf hij de vogel dagelijks zijn eten en drinken.
Maar ondertussen trachtte hij de papegaai wat woordjes te leren.
Robert, klootzak, Robert, klootzak, herhaalde hij voortdurend, met de ijdele hoop dat de vogel het zou nazeggen. Toen kwam het onwaarschijnlijke.
Jef, klootzak, Jef, klootzak,zei de papegaai.
Dat was de druppel, de apotheose, het summum, de kroon op Roberts werk.
Jef was ziedend, in een vlaag van zinsverbijstering opende hij de kooi. Nog voor hij het goed en wel besefte was Jefje dood.
Mijn God wat heb ik gedaan, gierde het door jefs hoofd.
Toen Robert later terug thuis kwam zat er een dwergpapegaaitje in de grote kooi.
Waar is Jefje? vroeg hij ontredderd.
Wel daar,wees Jef.
Maar neen,zei Robert vertwijfeld.
Sorry Robert, te warm gewassen,sloot Jef af.
Hij keerde zich om sloeg de deur achter zich dicht en verdween voor goed uit het leven van Robert.
Eliano is een slimme jongen, die bovendien flink meewerkt in de klas,zei juffrouw Ingrid, toen ik met trots het schitterende rapport van mijn kleinzoontje in ontvangst nam. 98,5 op honderd voor wiskunde, ik wist al lang dat Eliano een bijzondere rekenknobbel had maar toch stond ik nog versteld van zijn cijfers. Eliano zelf stond er pretentieloos bij, of acteerde hij zijn nonchalance? Met klein manneke weet je nooit.
Gisteren zei u nog dat ik de grootste deugniet van de klas ben juffrouw.
Ingrid werd een beetje rood.
Dat is waar, maar een lieve deugniet,herpakte zij zich.
Zo, zijn eerste schooljaar zat op, wat was dat vlug gegaan. Voor bompa veel te snel, voor Eliano kan het niet snel genoeg.
Maar nu komt onze leuke periode, het verlof. Iedere dag op avontuur naar het zwembad, of naar het bos.
Deze morgen gingen wij stenen zoeken aan de haven. Binnenschepen lossen er bergen keien in alle soorten, vormen en kleuren. Sinds kort verzamelt klein mannekestenen. Van halfedelstenen tot doodgewoon grint. Een tijdje geleden leerde ik hem uit welke keien er vonkjes springen als je ze tegen elkaar slaat, dus wist ik wat mij te wachten stond als wij thuis kwamen.
Kom bompa, kom mee naar de badkamer ik heb veel vuurstenen geraapt, vlug dan kunnen wij vuur maken.
In de badkamer zijn er geen ramen en met de deur gesloten is het er aardedonker.
In zijn ene handje een zakje steentjes in zijn ander handje neemt hij mijn hand beet en sleurt mij mee.
Ik zie geen steek, dan klinkt het getik van de keien op elkaar. Minuscule vonkjes schieten in alle richtingen, niet de moeite, voor Eliano echter is dat als het jaarlijkse vuurwerk op de feestmarkt.
Kijk bompa, kijk, deze steen geeft het meeste gensters.
En heel even ontsteekt hij het licht om mij de bijzondere steen te tonen.
Jongens, wat een kanjer van een vuursteen speel ik mee.
Je moet eens aan die steen ruiken Eliano.
Klein manneke ruikt en haalt zijn neusje op.
Dat stinkt naar hondenpoep.
Maar neen zotteke, dat ruikt naar zwavel.
Hondenpoep.
zwavel.
Ik ruik nog eens om mij er van te vergewissen of er toevallig geen hondje tegen gepoept heeft, Eliano merkt mijn twijfel.
Ik heb je beet hé bompa, giert hij .
Ik zit hem achterna. Bij de bank heb ik hem te pakken. Ik werp hem op de kussens en begin hem te kittelen, tot hij zich overgeeft.
Dan is het etenstijd, rond zijn bord frietjes en steak heeft Eliano zijn keien geëtaleerd. Want als hij zijn laatste stukje vlees heeft naar binnengewerkt, zal het gensterfeest doorgaan.
Ik heb mijn grotmoeder nauwelijks gekend. Zij is geboren in 1859 op haar 44ste werd mijn vader, haar jongste zoon geboren. Pa was dan weer 39 jaar toen ik het daglicht zag en ik was er 40 toen mijn jongste zoon Kevin, de vader van Eliano werd geboren.
Mijn grootmoeder stierf op haar 92 jaar in ouderlingen tehuis. Een klooster op de Antwerpse Paardenmarkt.
Ik heb haar nauwelijks gekend. Zij mij ook niet, of beter zij herkende mij niet.
Een keer per maand ging mijn vader haar bezoeken, meestal nam hij mij mee. Ik vreesde die bezoekjes en ik vond ze verschrikkelijk. Het stonk er als in een onverzorgd toilet in de zaal waar moe zat, neen in feite stonk het er nog erger.
Moe zat in een lange smalle zaal. Over de breedte ervan, stonden lange tafels met aan weerskanten houten banken waaraan in het totaal zon dertigtal tandloze oude dames zaten allemaal in het zwart gekleed. Het leek wel of zij voortijdig voor zichzelf in de rouw waren. Ik veronderstel dat minstens de helft van hen in hun broek deed en dat zij door de nonnen zeker niet tijdig ververst werden.
Voor elk oudje stond er een witgelakte broodtrommel. Nu en dan haalde een van de vrouwtjes er een boterham uit en kauwde hem tussen onderlip en snor, waarbij hun kin meestal het topje van hun neus raakte. De bezoeken duurden er veel te lang want ik hoopte steeds dat ik gedurende gans de tijd mijn adem zou kunnen inhouden, maar dat lukte mij nooit.
Als contrast van alles wat ik er lelijk en vies vond, adoreerde ik het levensgrote felgekleurde Christusbeeld dat in het midden van de zaal tegen de wand hing en er al de aanwezige vervallen schoonheid zegende.
Van moe zag ik alleen haar grauwe gelaat met de vele zwarte ouderdomsvlekken, de rest van haar gedaante was gehuld in een zwarte glimmende lange jurk die tot aan de grond reikte, op haar hoofd prijkte een zwart voile kapje dat vanboven zoals bij een worst bij elkaar was geknoopt.
Het pijnlijkste van het bezoek was de kus aan moe die pa mij verplichtte. Tussen de donkere vlekken zocht ik dan een onvindbaar ongeschonden stukje huid om mijn jeugdige lippen te plaatsen.
Jef, wie is dat ventje?vroeg ze dan steeds opnieuw.
Dat is onze Roger, mijn zoontje.
O, ik wist niet dat gij nog een zoontje had,antwoordde zij dan telkens
.
Als zij mij niet kent, waarom moet ik haar dan kussen? dacht ik
Jef, hij heeft gevraagd om bij hem te komen wonen, zei moe de laatste keer dat ik haar levend zag en zij wees naar MIJN Christusbeeld.
Moe je vertelt onzin, zei mijn vader boos.
Dat zal wel zijn. Hoe zou zon knappe kerel aan haar vragen om bij hem te komen wonen, die kon wel andere vrouwen krijgen,dacht ik.
Een week later woonde moe bij hem.
Ik was net tien jaar geworden.
Zij lag opgebaard op een arduinen steen in de rouwkapel van het klooster. Haar handen lagen gevouwen als in een gebed. De enige wat ik merkte was dat haar vingernagels zwart waren en de vlekken in haar krijtwitte gezicht leken mij nu nog groter.
Geef moe nog een zoentje, zei mijn vader.
Ik deinsde een stap achteruit.
Allee, vooruit een laatste kus. herhaalde hij streng.
Als ik er aan terugdenk ervaar ik nog altijd die koude huid van de dood tegen mijn jonge lippen. Die laatste kus zal ik nooit vergeten.
Toen ik nog werkte, heeste er op het kantoor een eeuwig geschil tussen de dames en de heren over de stand van de bril.
Neen, niet van de bril op onze neus, maar over die van het toilet.
Het waren vooral de vrouwen die het moeilijk hadden met de stand van hun ovale zetel.
Volgens hen moest de bril omlaag staan wanneer zij het toilet bezochten.
Ik vond dat je reinste discriminatie.
Uit respect voor de dames, en omdat ik nogal wat fijne lekjes in de zijkant van mijn penis heb en dus verschrikkelijk spetter, zette ik de bril steeds omhoog, zodat de vrouwtjes geen natte billen zouden krijgen wanneer zij zich lozend op de pot vleiden. Het was van mij een handeling uit respect en beleefdheid, dat tot daartoe.
Maar daar begint de discriminatie. Na mijn verlossend plasfestijn, welk ik minstens één seconde had moeten uitstellen om de bril op te lichten, verlangden die egoïstische meiden van mij ook nog een tweede handeling; de bril neerlaten, zodat zij zichzelf zonder ook maar één inspanning, konden laten neerploffen op hun luie kont. Zeg nu zelf, dat gaat erover.
Ook mijn mannelijke collegas waren het roerend met mij eens. Zo werd er door de beide seksen urenlang gediscuteerd over pipi or not pipi dat is the question. Zelfs de vakbond werd er bij betrokken.
Er werden van de twee kanten voorstellen gedaan: van plakband of gips om de fitten te dichten bij de mannen en vloeipapier of gehurkte plasoefeningen voor de vrouwen. De gips vond ik een redelijke oplossing omdat het de stevigheid ook nog bevorderde, maar tot een werkelijk afdoend vergelijk kwamen wij niet.
Jaak, wiens vrouw in een kliniek werkte wist de uitkomst.
Op een morgen vonden wij op de zes toiletten een waterfles met een toepasselijk kaartje erboven only for men.
Geen brillen gedoe meer, de opossing; maar dan hadden wij niet gerekend op Edward, de snoever van het kantoor.
Ik krijg de mijne niet in de hals van die fles pochte hij.
Maar kom nu Ward, niet overdrijven.
Zelfs mijn eikel niet,hield hij ernstig vol.
Mag ik eens komen kijken?vroeg ik ongelovig.
Dat is een te gewichtige zaak.vond Edward.
Dat dacht ik ook.
Dit conflict heeft nu lang genoeg geduurd. Ik zal de knoop doorhakken, zei Kiekens, onze vakbondsafgevaardigde.
De mannen huiverden, knoop doorhakken? Wij hoopten niet direct achter de zak.
Kiekens haalde zes bordjes te voorschijn, drie met een mannetje en drie met een vrouwtje.
Ik wil dat de eerste drie toiletten voor de vrouwen zijn!eiste Jenny
Ha, neen, voor de mannen, want met mijn prostaat kan ik zo ver niet lopen.opperde Leo de senior op de werkvloer.