Hallo beste lezers.
Ik ben Roger Van Goethem, uw gastheer.
Vorig jaar is mijn vierde boek verschenen.
Het boek heeft de veelbelovende tittel
‘Erop en erover’ Het is een verzameling van
ludieke verhalen en kwajongensstreken uit mijn jeugd.
Mijn vorige werken zijn: ‘De trap der wijsheid’, een jeugdroman, ‘Pinkske’ een kinderboekje, en ‘De zevende hemel’ een bikkelharde misdaadroman.
15-06-2008
Jefke
Jefke.
Jefke is, zoals je het op een beleefde mannier zou zeggen een beetje simpel van geest. Bij heel wat caféklanten valt dat niet eens op. Want Jefke praat volwaardig mee over alle onderwerpen die in een gemiddeld cafégesprek voorkomen. Hij weet alles over koers en voetbal. Vraag mij wie er vorig jaar de tour gewonnen heeft en ik moet u het antwoord schuldig blijven, maar Jefke verkondigd met een ongekende hartstocht wie in 1970 de gele en de groene trui gedragen heeft, of wie in 2001 eerste tweede en derde waren.
Tot mijn spijt moet ik bekennen dat sport aan mij niet besteed is, noch een fietskoers noch een voetbalwedstrijd kunnen mij bekoren. Jefke is in de ban van alles wat sport is. Hij is er door begeesterd.
O wee, de toevallige cafébezoeker die Jefke niet kent en met hem een gesprek over de koers begint, die geraakt het schriele mannetje niet meer kwijt. Uren dramt Jefke door. In een notendop vertelt hij hem dan de wielrenners geschiedenis van 1960 tot 2008.
Ik heb de grote allemaal gekend mijnheer, hier kijk maar eens,zegt Jefke fier en toont de man zijn onafscheidelijk petje.
Hier getekend door mijn beste vriend,snoeft hij en houd hem zijn bezoedeld klakske voor, waarop de klep de Handtekening van Eddy Merkx nog vaag zichtbaar is.
Vroeger gingen wij altijd samen trainen,liegt hij dan vol overtuiging.
Ja, ja, ik heb vroeger nog gekoerst. De ene wedstrijd na de andere won ik. Ik was de grote belofte van Vlaanderen, zoals Tom Boone. Merkx, die reed ik zo uit mijn wiel. Helaas, ik had een slechte doktoor daarom kon ik niet meer mee met de anderen. Ik wist dat die mannen allemaal slikten of spoten. Ik sprak er met mijnen doktoor over, hij heeft mij geholpen. Hij schreef mij placebos voor. Mijnheer neemt dat nooit, het is geld in het water, ze helpen maar een tijdje. Nochtans sterk spul zei de dokter. Ik ben er gelukkig tijdig mee gestopt want de apotheker waarschuwde mij dat ik er aan verslaafd zou geraken.
Jefke, laat nog eens zien hoe je het kanaal hebt over gezwommen, dan krijg je van mij nog een pintjezegt de waardin die ziet dat de toevallige klant erg verveeld wordt door Jefke taterwater.
Dan gaat Jefke op een schabelletje staan, werpt zich plat op zijn buik en begint een soort vlinderslag te demonstreren waarbij hij heel de cafévloer afdweilt.
Ja, want voor een pintje doet Jefke alles. Het is dan ook onmiskenbaar dat het kereltje een zwaar alcohol probleem heeft.
In het café hangt de lange naam In de donkere wolk den baas is zatter dan t volk,was Jefke, tot voor kort, kind aan huis. In ruil tegen wat eenvoudige klusjes kreeg Jef er zijn pilsjes gratis. Maar vorige week kwam daar een eind aan. Toen in de voormiddag Julia de uitbaatster van het toilet terug kwam, zat Jefke in een wat ongemakkelijke houding op een barkruk.
Wel Jefke, je zit daar zo raar,stelde Julia vast.
Ach, maske ik krijg opeens zon krampen in mijn buik. Ik ga eventjes naar huis een pilletje innemen.
Maar bijlange niet Jefke, ik heb hier goede pilletjes staan, Immodium, ken je dat?
Neen, Julia ik denk dat ik zwanger ben, ik heb weeën.
Jef zevert niet, mannen worden niet zwanger. Bovendien je hebt niet eens een lief. Kom vent neemt zon pilletje.
Neen, maar ik heb er thuis beter, voorgeschreven door mijnheer doktoorzei Jefke.
Jongen toch, je zit zo ineen, ga maar eens eerst naar de koer, voor dat je het in je broek doet.
Ik kan niet gaan op een vreemd toilet.
Maar enfin Jefke je gaat hier bijna elke dag. Komaan, jongen voor het te laat is. Zie, het zweet staat al op je voorhoofd.
Inderdaad Jefke zweette, maar dat had een heel andere reden dan zijn geveinsde buikkrampen.
Ik ga ineens naar huis Julia, ik kan niet meer.
Met zijn handen op zijn buik zakte hij voorzichtig van zijn kruk.
Hier Jefke je klakske nog,zei Julia bezorgt en ze reikte hem zijn onafscheidelijke pet aan.
Jefke pakte naar de pet, loste zijn greep en de fles jenever die hij tussen zijn broek had gestoken viel in stukken op de grond.
Wel jij dief!riep Julia verbouwereerd.
Eruit, en ik wil je hier nooit meer zien!
Met gebogen hoofd verliet Jefke de herberg met in zijn gedachten maar één ding.
Waar kan ik mijn pintjes nu nog gratis krijgen.
Gisteren, zag ik hem al gedreven rondzwemmen in café Welkom.
Zij wandelden samen arm in arm, kinderen amper vijftien jaar. De mensen lachten cynisch spottend, toch waren zij echt een paar. Van seks was er toen nog geen sprake, neen, daar dachten zij niet aan. Elkaar wat kussen en wat strelen meer werd er niets gedaan. Maar dan enkele maanden later, ver weg verborgen tussen t gras. Bevend, en na lang gestamel vond hij de hoogste hemel pas. Zij had zich wel aan hem gegeven, doch het was voor haar te vroeg. Ze kon het haarzelf niet vergeven, en brak met hem spijtig genoeg. Liefde eerst zo puur en zuiver was voor haar niet langer waar, Want wat er met haar gebeurde, daarvoor was zij nog niet klaar Hij kon het maar niet begrijpen, het ging mis, voorgoed maar waar.
Hij was lief en zo voorzichtig, God hij hield zo veel van haar.
Toen ik zesenzestig jaar geleden in het midden van de Julius de Geyterstraat speelde had ik mij nooit deze dag zo niet kunnen voorspellen. Een lente dag begin februari, ik besloot met mijn kleinzoontje de straat waar ik eens mijn jeugd had doorgebracht te bezoeken. Wij zouden van Ekeren de bus en daarna de tram naar het Kiel nemen. Tot op de Rooseveldplaats ging alles nog normaal. De vijf à zes allochtonen op de bus verwonderden ons niet, dat was een dagelijks beeld geworden het waren mensen zoals jij en ik met hun eigenheden. Maar dan wat later op de Antwerpse tram naar het Kiel, daar werd ik bang. Ik, mijn kleinzoontje en nog een andere verdwaalde Antwerpse oudedame, zaten op het voertuig tussen een bont zooitje gemengde landsmannen: Turken, Afrikanen, Aziaten, Marokkanen en weet ik nog welke andere volkeren die zich op deze tram genesteld hadden. Ongewild moest ik aan het liedje van de Strangersdenken, De sinjorentram. Er was geen ene sinjoor te merken. Durf mij geen racist te noemen. Neen, ik hou van alle rassen van de wereld, maar ze mogen niet allemaal tegelijk in mijn tuin komen zitten. Te is trop, een blijvend en gevat citaat van Van den Boeynants. Ik hou van mijn wereldburen. Ik hou ook van suiker, maar één klontje in mijn koffie is genoeg, twee, ik zal hem drinken nu ze er toch in liggen, maar een kop vol suiker met een druppel koffie erop, wie zuipt dat?
Ik moest aan dat oude liedje de sinjorentram denken,zei ik tot de oude dame die naast mij staat. Ze keek bang opzij alsof zij mij niet verstond en bevreesd was voor de anderen.
Ik begreep al vlug dat de andere passagiers er een andere gedragscode dan ik op nahielden. Twee kerels zo uit het oerwoud van Cambodja geplukt, lagen op een bank, boven op elkaar een robbertje te worstelen. Hoe gauw een mens een vreemde taal verstaat, want ik begreep al vlug dat de jongste, die vanonder lag niet van het rijtuig wilde terwijl de andere dat met aandrang wel wou. Een reeks Afrikanen stoorden zich niet aan de vechtpartij, zij vergenoegden zich aan hun gsm s en lieten de rest van het compartiment met volle teugen meegenieten van hun kleurrijk gebrabbel. Ook zonder gsm hadden zij hun correspondent waarschijnlijk wel bereikt. Ik herinnerde mij hoeveel moeite de leerkrachten hebben gehad om ons de drie eerste leerjaren van het lager onderwijs de beginselen van de welvoeglijkheid bij te brengen.
De tram stopte op de hoek van mijn vroegere straat. Met mijn kleinzoontje aan de hand, moest ik even goed rondkijken om te weten waar ik juist stond. Ik herkende ze amper, de julius de Geyterstraat. Ook haar oude smoel was verbouwd, mijn overleden ouders zouden ze niet meer herkennen.
Kijk,zei ik tot mijn zoontje.Dat was nu mijn straat, hier speelde ik dag in dag uit met mijn vriendjes.
Mijn kleinzoontje keek wat ongelovig naar de huidige bewoners.
Was jij vroeger zo?bompa vroeg hij.
Maar neen, zotteke.
Ik vertelde hem over de Pol van de Strangers, die vlak tegenover mij woonde en waarmee ik samen buskesstamp speelde en over al de andere kindjes Françoike en Simonneke en Charlotje en
Ik liep even langs de belletjes met de hoop nog een bekende naam te vinden.
Waar kwamen zij plots vandaan? Waar hadden al die gasten gezeten toen ik nog een kindwas. Stonden zij soms overde muur van onze tuin te loeren. Lagen zij te gluren, en hun beurt af te wachten om over de muur te springen en onze plaats in te nemen?
IK weet het niet.
Ik keek naar mijn kleinzoontje en dacht: als er te veel suiker is werp je beter de koffie weg, en ik maakte mij zorgen.
Ik ontmoette deze morgen een vriend die ik reeds ken van in mijn jeugdjaren, de broer van Charlotte.
Tonny een buurjongen. Mijn vader vertelde mij altijd dat de knaap Tonny heette, omdat hij de vrucht was van een Engels soldaat die het met zijn moeder had gedaan tijdens de bevrijding. Maar goed dat de Chinezen ons niet hebben bevrijd anders heette Tonny misschien Ying yang.
Nu ja, na vele jaren wist ik wel dat ik mijn vader niet altijd au serieus moest nemen, pa was een geboren speelvogel, een kindertreiter.
Zo woonde er in onze straat, de deur naast ons, een meisje dat Charlotte heette, de jongere zus van Tonny.
O, wat was is als kind verliefd op haar. Al vanaf mijn vijfde adoreerde ik Charlotje. Mijn vader wist het, en hij had toen voor mij een ondeugend liedje gemaakt dat als volgt klinkt.
Charlotje mijn zotje, geef mij de sleutel van je gotje. (gotje is Antwerps voor gaatje)- voor de Nederlanders-
Wist ik veel wat daar verkeerd aan was en ik zong het als een Romeo voor zijn Julia, tot ik Lotjes moeder achter mijn vodden kreeg.
De genen mijn vriend, wil het toeval toch dat er bij Eliano in de klas een meisje zit waarop hij verliefd is en dat toevallig Charlotte heet.
Neen, verkeerd geraden ik leer hem het versje niet, hoewel ik ferm op mijn tanden moet bijten.
Zo zie je maar je leert bij, van generatie tot generatie. Wij zijn meer gesofistikeerd noemt men dat. Dikke nekken, dat is het.
Zoals bijna iedere woensdagmorgen, ging ik vandaag ook weer, bij een lekker zonnetje, naar de markt in de Driehoekstraat. Mijn interesse gaat slechts naar een paar kramen: de viskraam, de groenten en fruit kraam (waar ik de vitaminen voor een ganse week inkoop), en tenslotte de snoepkraam, (waar ik de suiker die ik niet mag hebben vanwege mijn diabetes inkoop), omdat ik het niet laten kan.
Met zwarte muizen zondig dan overdadig omdat ik zo graag de smaak van anijs heb.
Tevergeefs zocht ik rond tussen de uigestalde lekkernijen.
Mijnheer heeft u al van die heerlijke zwarte muizen?vroeg ik vol verwachting aan de marktkramer.
Ik weet het mijnheer, u hebt er al een paar weken na elkaar naar gevraagd. Eergisteren nog heb ik woedend getelefoneerd naar de leverancier, en als ik boos ben mijnheer, dan weten ze er van! Volgende week zal ik er zeker terug bij hebben.
Diep teleur gesteld wilde ik mijn weg verder zetten.
Mijnheer, ik heb wel zwarte pieten die hetzelfde smaken!riep de man mij na.
Ik keerde terug op mijn stappen.
Ik had mij verwacht aan een drop in de vorm van de trouwe helper van de Sint.
Hier proef maar een eens ze smaken het zelfde als de muizen,verzekerde de man en hij dook onder de plank met uitgestalde snoepjes. Dan reikte hij mij een zwarte piet aan, zoals men dat in de jaren vijftig deed met seksboekjes die men vanonder de toonbank haalde. Verwonderd keek ik naar het snoepje in mijn hand. Het was een waarachtige zwarte penis, zij het dan in eerste communie formaat. Met wat twijfels stak ik de drop in mijn mond. Tot mijn verbazing smaakte hij net zo heerlijk als de door mij begeerde zwarte muizen.
Lekker nietwaar?vroeg de verkoper met een schalkse lach.
Inderdaad geef mij maar een half pond,zei ik.
Ja, ze zijn lekker en ik heb ook nog zwarte borsten bij. Nu wij geen negerinnen tetten meer mogen verkopen, beginnen wij met zwarte pieten en zwarte tetten,schaterde de man.
Als spoedig bleek het dat hij niet voldoende pieten meer in zijn bokaal had.
Ik ga even kijken of ik er nog in mijn wagen heb liggen,zei de man.
Weet je, onderbrak ik hem vul dan maar aan met borsten.
O, dat is gemakkelijker mijnheer.
Ik zuig toch liever op een borst dan op een penis, vindt u ook niet?lachte ik en maakte daarmee een grap die niet in goede aarde viel, want de marktkramer keek mij plots scheef aan en sloot nors af met:
Dat is een kwestie van smaak hé mijnheer, gewoon een kwestie van smaak.
Zij wandelden samen arm in arm, kinderen amper vijftien jaar. De mensen lachten cynisch spottend, toch waren zij echt een paar. Van seks was er toen nog geen sprake, neen, daar dachten zij niet aan. Elkaar wat kussen en wat strelen meer werd er niets gedaan. Maar dan enkele maanden later, ver weg verborgen tussen t gras. Bevend, en na lang gestamel vond hij de hoogste hemel pas. Zij had zich wel aan hem gegeven, doch het was voor haar te vroeg. Ze kon het haarzelf niet vergeven, en brak met hem spijtig genoeg. Liefde eerst zo puur en zuiver was voor haar niet langer waar, Want wat er met haar gebeurde, daarvoor was zij nog niet klaar Hij kon het maar niet begrijpen, het ging mis, voorgoed maar waar.
Hij was lief en zo voorzichtig, God hij hield zo veel van haar.
Het was een smalle hoge kerselaren kast met een lang schuifraam vooraan. Zij was onderverdeeld in drie schabben. Op de onderste verdieping stond een Arabisch mokkaservies. De wijnrode kopjes, verfraaid met een gouden randje, keken op naar de koffiepot die hooghartig met zijn nek over hun heen boog. Om het geheel te vervolledigen glom er achteraan een antieke Turkse waterpijp waaraan misschien ooit nog een sjeik aan gelurkt had.
Op het bovenste vak stond het zilverwerk in zijn opgepoetste glimmende pracht. Het middelste gedeelte was mijn afdeling, de porseleinen beeldjes de koets met het markiezinnetje en op de bok de fiere koetsier, daarachter de verliefde herder en zijn blozend herderinnetje, de hondjes en de poesjes die op hun glazuren achterpootjes dansten, ik kon ze urenlang bewonderen.
Niemand behalve moeder mocht de kast openen het was haar domein, alleen zij besliste wat er in stond en wat er mocht bijkomen. Alleen de vrijdag wanneer zij alles uit het heiligdom haalde om het af te stoffen en op te poetsen mocht ik voorzichtig de beeldjes aanraken. Ik genoot dan van het vrij uitgestalde keramiek en de vrijdaggeur van zilverpoets.
Ik had er nooit aangedacht om zelf in die kast te komen tot op die bewuste dag een nieuw relikwie in de kast kwam, iets dat er naar mijn gevoelens niet in thuis hoorde.
Op een dag kwam vader naar huis met een fototoestelletje, dat hij aan boord had gekregen, niet groter dan een luciferdoosje. Het had de kleur van witte chocolade. Mijn ouders keken door het zoekertje naar het licht en deden nogal geheimzinnig over wat er te zien was.
Wanneer ik vroeg om ook eens te kijken, kreeg ik te horen dat het nog niet aan mij besteed was. Het toestelletje kreeg een plaatsje rechts achteraan op de middelste etage van de zilverkast, recht tegenover het ondeugende herderinnetje.
Wanneer mijn ooms op bezoek kwamen werd het apparaatje te voorschijn gehaald en ging het van hand tot hand terwijl er bewonderend en wat smalend door gekeken werd. Daarna werd het weer veilig opgeborgen.
Mijn nieuwsgierigheid werd steeds feller geprikkeld, het was voor mij zowat het doosje van Pandora.
Telkens ik voorbij de zilverkast kwam werd mijn blik door het fototoestelletje aangezogen. Uiteindelijk werd het mij te machtig. Donderdagavond werkte mijn moeder drie uur als poetsvrouw. Mijn vader stond in ploegen en had die week de late shift. Ik was dus alleen thuis en had nu de kans om door het toestelletje te kijken. Ik had alles van dagen te voren uitgedokterd. Ik ging te werk als een geroutineerde dief. Niemand zou erachter komen dat ik in de kast geweest was. Met mijn maatlatje in aanslag opende ik heel voorzichtig de glazen schuifraam. Op de millimeter na mat ikhoever het hebbedingetje van de kanten stond. Met bevende hand nam ik het begeerde apparaatje van zijn plaats. Ik ging onder de luchter staan en net op het moment dat ik door het glaasje naar het licht wilde kijken ging de deur open. Mijn vader, die vroeger met zijn werk gestopt was, stond als een bedreigend gedaante voor mij. Ik verborg het toestelletje vlug achter mijn rug maar ik kon mijn angst niet verbergen. Vader keek van mij naar de geopende kast en fronste het voorhoofd.
Wel, wat heb je daar achter je rug?vroeg hij streng.
Niets pake,beefde ik.
Kom, laat mij je handen eens zien.
Het fototoestelletje kwam te voorschijn.
Heb je erdoor gekeken snotaap?
Neen, paantwoordde ik naar waarheid.
Geef hier dat ding, het is niet mooi wat erin staat.
Waarom kijken jullie er dan altijd naar pa?
Omdat het alleen voor grote mensen is snotneus.
Ik mocht een week niet buiten spelen.
Het fototoestelletje werd niet meer in de zilverkast gezet. Ik heb het nooit meer terug gezien. Het zal voor mij altijd een raadsel blijven wat er in te zien was. Heeft er iemand een suggestie?