JEUGDBOEKERIJ & SCHOOLVOSSERIJ VOOR EX-KINDEREN & KINDEREN OP JONGER FORMAAT
06-06-2016
Hogeschoolvos (3)
HOGESCHOOLVOS (3)
Carpooling en kotleven hadden al geruime tijd het ancien regime van inslapende studenten in piepkleine instituutkamertjes verdrongen. Van klassieke reguliere studenten was ook in mindere mate sprake. Velen deden aan gevarieerd leren, aan gecombineerd werken en studeren, aan avondonderwijs, aan afstandsopleiding. Ze waren mobiel geworden. Propageerde de hogeschool immers zichzelf niet middels de wervende woorden ‘centraal gelegen – vlot bereikbaar’? Koketteerde ze niet met de metafoor ‘de navel van de provincie’?
Oude tuchtmeesters hadden geen vat meer op dit alles. De school plooide zich naar de realiteit. Alleen nog voor zware delicten tijdens contacturen, examens of op stage kon je geschorst worden. Voor de rest kon geen enkele pedagogische dinosaurus je nog aanspreken in verband met haartooi, klederdracht, neusringetje, tatoeage of seksuele voorkeuren. De gezagsverhouding meester - leerling was volwassen geworden. Er kon gepraat en gediscussieerd worden. Op deliberaties over stage- en examenpunten werden objectieve maatstaven gehanteerd, want hier was de computer de baas.
Het is nooit mijn droom geweest om leraar te worden. Ik ben er wel van gaan houden, in de loop van de jaren. Mijn keuze voor Germaanse filologie aan de universiteit had enkel en alleen te maken met mijn liefde voor taal en boeken. We waren de erudiete post-zestig generatie. ‘Under the Volcano’ van Malcolm Lowry en ‘Harvest’ onder de naald van Neil Young waren onze bijbels. Tot ons afgrijzen doemde in het eerste licentiejaar van onze ‘masteropleiding’ het spook van het ‘aggregaat’ op: een pakket theoretische en praktische zaken die leidden tot het verwerven van een extra getuigschrift om les te mogen geven. Dat stond haaks op onze wereld, waarin helaas weinig plek was voor journalisten, kunstenaars en schrijvers. Twee gedrochten gaapten de meesten van ons aan: het leger en het onderwijs. Na een afketsende poging tot vervangende culturele burgerdienst ging ik omwille van familiale omstandigheden nogal laat in mijn leven dan maar het Belgisch leger in, afdeling Medische Dienst, sectie Personeel. Ik was zelfs al getrouwd, en in volle verwachting van een tweeling. Ik leerde er met ambulances, jeeps en vrachtwagens rijden, banden wisselen, dokters assisteren, marsbevelen en treintickets uitschrijven en gewonde dronken militairen transporteren. Voor boekenwurmen als ik leek het onderwijs de minst slechte van de mogelijkheden. Het ging toen echter niet goed op die arbeidsmarkt, medio jaren zeventig. Maar uiteindelijk, na korte omzwervingen in een middelbare school en in een hoger instituut voor toerisme en vertaler-tolk (waar een aantal van mijn studenten ouder waren dan ikzelf), belandde ik in de hogeschool voor lerarenopleiding, in mijn eigen geboortestad dan nog wel, waar ik inmiddels uit verhuisd was.
18-05-2016
Hogeschoolvos (2)
HOGESCHOOLVOS (2)
Er schiet me een ‘schoolvoorbeeld’ te binnen van de oude cultuur waarin ik aanvankelijk belandde. Op dinsdagvoormiddagen stonden voor bepaalde groepen demonstratielessen gepland in onze lagere oefenschool. Op mijn uurrooster merkte ik dat ik op diezelfde tijdstippen ook theoretische lessen moest geven aan andere groepen. Ik informeerde naar de haalbaarheid hiervan. ‘Geen probleem’, vertrouwde de toenmalige directie me toe. ‘Dat zijn onzichtbare uren. Je kiest zelf. Maar probeer toch de eigenlijke lesuren voorrang te geven.’ Ja: het was er oud, maar ook ‘rekkelijk’.
‘Uitgesleten’. Het is het woord dat het best weergeeft hoe de gangen, deuren, trappen, banken er in dat oude gebouw bij lagen, hingen of stonden. Koelte en warmte tegelijk. Niets kon er stuk gaan. Alles was er te stevig. Op termijn voorzien op passages door duizenden jongelui met Sturm und Drang. Dit gebouw kon de wildste betogingen en hevigste samenscholingen aan. Zijn gangen konden kolken van verzet en oproer slikken. Zijn deuren konden traditie barricaderen. Zelfs de oude complete collectie Encyclopaedia Britannica, die zich niet in de bibliotheek maar in geprangde slagorde in een pronkkast in de ‘club’ bevond, leek een deel van de versterkte vesting te vormen. Een onderdeel eruit wrikken, zou krachten vergen. In die ‘club’ kwamen de studenten tijdens de lespauzes samen, zittend op lange banken die tegen de wanden aan waren gemonteerd. Verder was er vrijwel niets, tenzij enkele grote metalen asbakken op een zestal tafels. Het binnenplein was van eenzelfde orde. Het bestond anderhalve eeuw uit niets. Steen. Het was een kopie van zoveel speelplaatsen of schoolpleinen in de middelbare en de lagere scholen, maar er werd niet meer gespeeld, wegens te oud en te ernstig. Er werd alleen maar gerookt. Pas eind twintigste eeuw plantte de burgemeester van de stad er een boom. Er kwam een heuse binnentuin, met zitbanken, asemmers en vuilnisbakken. Tolerantie, diversiteit en milieu, weet je wel. Ik herinner me zowel de oorlogsdampen in examentijd en de platgetrapte peuken in de gangen als het latere extreme rookbeleid op milieubewust recyclagepapier. Met de nieuwe verdraagzaamheid had een ander soort intolerantie zijn intrede gedaan.
‘Glas’. Dat is het transparante woord dat het best weergeeft hoe het nieuwe gebouw het oude uitbreidde, ja: stutte. De overgang tussen oud en nieuw, gelijk de entree tot de nieuwe kathedraal, werd gevormd door een commercieel uitgebate eetruimte voor de studenten. Makkelijke zitplaatsen, ronde tafels, fruitbalie, vlotte aanschuifmogelijkheid met zicht op allerlei snacks. Vanuit deze pitstop had je een panoramisch zicht op de nieuwe sporthal. Brood en spelen, moderne versie. Zelfs de vloer waarop je liep om bepaalde praktijklokalen te bereiken, was van glas. Dit nieuwe gedeelte werd omgeven door een gazon met een kunstwerk en een aantal parkeerplaatsen. Op de interessantste zijde van de kale huls van deze robuuste kathedraal prijkten in rode en zwarte koeienletters op een gigantisch canvas de naam van de hogeschool en zijn afdelingen: de kant gericht naar de spoorlijnen. Onbetaalbare reclame. Eerbiedwaardigheid kreeg marktwaarde. Ook op het nabijgelegen voetbalveld verrees een houten paneel met dezelfde barnumbedoelingen.
28-04-2016
Hogeschoolvos (1)
HOGESCHOOLVOS (1)
Eerst was er alleen maar het oude centrale gebouw. Dat was natuurlijk ooit nieuw geweest, maar ze gingen er prat op dat hier de oudste vestigingsplaats van het land was voor lerarenopleiding. Daar hoorde dus een vroegoud pand bij. De grens tussen mufheid en vintage was makkelijk te trekken: muffe mensen kenden het begrip ‘vintage’ niet, vintage folks moesten geen mottenballenmensen. Vroegoud dus. Een tijdelijke sarcofaag voor duizenden jonge mensen die meester wilden worden. Of leraar. Veel later kwamen er stukken bij, wegens gebrek aan ruimte, en om te kunnen concurreren met andere hogescholen, meer dan honderd vijftig jaar moderner dan het moederschip. In die nieuwste gedeelten werden ook de meer praktische vakken ondergebracht: muziek, beweging, sport, dans, biologie. Gaandeweg zelfs voedingsleer, verzorging en bio-esthetiek. De theoretische en pedagogische vakken bleven in het oude gebouw, waarvan de ruime souterrains onderdak boden aan de beeldende vorming van de studenten. Informatica kreeg de middelste verdieping toegewezen.
Vanuit bijna het hele gebouw keek je op een begraafplaats uit, daterend uit de tijd dat het nog voor een groot deel een kerkhof was, vooral bestemd voor het kruisleger van de katholieken. In de loop der jaren was aan de periferie van de stad een nieuwe begraafplaats verrezen, met meer oog voor diversiteit, hoewel die ook voor driekwart bestond uit egale krijtwitte kruisen met egale inktzwarte letters en cijfers.
In de lerarenkamer van weleer kwamen alleen wereldvreemde dinosaurussen: de heren die doceerden. Ze hadden ieder hun voorbehouden stoel, predikten hun kennis van achter katheders en hingen wekenlang hun doorrookte lijf in hetzelfde grijze kostuum op. Een oudere poetsvrouw voorzag ze van koffie middels een rochelend en smachtend apparaat uit de tijd toen de kippetjes nog keurslijven droegen. Er hing een geur van geleerde mufheid in die antieke lerarenkamer. Portretten van oude directeuren en een afbeelding van piramiden ontsierden de ene wand. Voor de andere stond een gigantische kast op hoge poten, waar de docenten papieren in kwijt konden. In een latere epoque, toen public relations, gemengd onderricht en sociale media belangrijk werden, barstte de oude hogeschool uit haar voegen. De lerarenkamer, waar ondertussen ook al vrouwenstemmen in weerklonken, verhuisde naar een ruimere plek, en het korps (m/v) vervijfvoudigde.
Sommige studenten vonden het er vreselijk; andere beleefden er de tijd van hun leven. Er werden er zowel verwijderd als bevoordeeld. Na de jaren zeventig groeide de tolerantie, maar die werd nog meer en vooral benadrukt door de concurrentie met andere hogescholen, hakbijlcomités die nauwgezet studentenaantallen en lectorenopdrachten in de gaten hielden en allerlei controlecommissies. Als je als instituut wilde overleven, moest je scoren met aantallen. Werven werd de boodschap. Iedereen welkom. Offensief Charme. Diversiteit, tolerantie. Bovendien kwam de oude lerarenschool in de jaren negentig terecht in een extra stroomversnelling: die van de grotere gehelen. Weldra was de oudste ‘normaalschool’ van het land een onderdeel van een constellatie die zich provinciaal, later nationaal voordeed. Alleen de onderwijsnetten veroorzaakten nog scheidingen, niet langer de geografie. De docenten van de lerarenopleiding kregen nu ook collega’s op vakgebieden als biotechnologie, dierenzorg, handelswetenschappen, bedrijfskunde, agro-industrie, informatica, verpleging, vroedkunde, recreatiemanagement, hotelwezen, eventorganisatie en toerisme.
Van medio jaren zeventig tot medio tweede decennium van de daaropvolgende eeuw was ik er lector Taal, Letterkunde, Nederlands, Expressie, later aangevuld met Culturele Animatie, Uitdieping Expressie, Taalmuzische Vorming en Omgaan met Anderstaligen. Na de fusies van de hogescholen in de jaren negentig, vaardigde men uit dat de term ‘lector’ geprefereerd werd boven ‘docent’ om onze functie aan te duiden. Net toen ik van deze arbeidsmarkt verdween, veranderde de naam van mijn hogeschool. KATHO werd VIVES. Ik heb dus de oude en de nieuwe tijden meegemaakt. Ook wat ruimte betreft, maakte ik bewegingen mee. Ik ben geboren in Torhout, waar mijn hogeschool gevestigd is. Na mijn studies in Leuven verhuisde ik naar Kortrijk, waar de centrale diensten en een flink deel van de andere hogescholen zijn. Dat werd dus pendelen… naar waar ik oorspronkelijk vandaan kwam. Ietwat bizar, maar de wereld is klein. Andere factoren speelden daar een rol in.
12-04-2016
Biebjong 30: Eenhoorn
EEN EENHOORN IN JE TUIN
Pippa ziet af en toe een eenhoorn in de tuin van Opoe. Wie anders kan die mooie tulpen opgegeten hebben? Wie gelooft haar? Wie gelooft haar niet? En bestaat de eenhoorn nu echt? Meester Brekebeen heeft er alvast grote problemen mee.
Is schaken moeilijk? Kun je het makkelijk leren? Is het leuk? Hoe zit het in elkaar? De piepjonge Wilma heeft er alvast weinig problemen mee. Leer schaken samen met haar!
De opa van Wilma is een beetje gek. Nou: niet echt gek, maar leuk gek. Hij zegt soms dat hij Europa heet. Dan tovert hij chocoladen euro’s uit je oren. Hij zegt dat meeuwen schreeuwen omdat ze bang zijn dat ze kunnen vallen. De oma van Wilma bakt lekkere cake met noten. Die gekke Europa noemt haar soms Aroma omdat het dan zo heerlijk ruikt in de keuken. Ze maakt ook soldaatjes van brood. Die gaan kopje-onder in het geel van een ei. Of in een zeetje van melk.
Boekhouder Arend en lerares Rapunzel ontmoeten elkaar doordat ze allebei van de wind houden. Ze trouwen en krijgen een dochter: Sheree. Het is een heel speciaal kind. Een verhaal over vliegeren, een spiegel, graffiti en zwaartekracht. Met een echte getuigenis erbij.
In de straat van Tom (de ik-figuur), broer Bart en broer Filipje is een groothandel die lelijke schoenen verkoopt. Er is ook een kleine bieb in dat gebouw, dat bewaakt wordt door een vervaarlijke hond aan een ketting. Tom heeft twee grote problemen en zoekt naar een oplossing …
Het smartboard in de klas van meester Tim vormt de grens tussen een stille wereld en een lawaaiwereld. Voorbij die grens worden de meester en zijn zesdeklassers andere mensen. Na een uitstapje in de stiltewereld openen de kinderen van de zesde klas een stiltewinkel midden in de dreunende stad. Wat verkopen ze daar allemaal?
Terwijl de redactieleden van magazine AHA! vergaderen in café De Noorman, steelt een getemde raaf een winnend loterijbriefje van een oude vrouw en vliegt ermee weg. Op hetzelfde ogenblik hebben ergens in een stadsparkje Gwenny en Arne ruzie …
2024. Sidderend van verlangen om aan de aardse zwaartekracht te ontsnappen, stijgt de raket ALICE van op de Amerikaanse basis MOONSHINE op naar de maan. Aan boord bevinden zich een Mexicaans-Canadese en een Vlaamse astronaut. De landing op de maan wordt door miljoenen mensen via satelliet gevolgd. En dan gebeurt het…
Af en toe wordt de wereld opgeschrikt door oorlogen. Vroeger moesten we de plaatsen en de data van al dat krijgsgewoel uit het hoofd leren. Om goede punten te behalen? Om de wereld van vandaag beter te kunnen begrijpen? De mooiste verhalen en geschiedenissen zijn echter niet in de leerboeken beschreven. Die moet je zelf zoeken. Of toevallig ontdekken. Je krijgt er ook geen goede punten voor. Maar als iedereen ze zou lezen, zouden het wapengekletter en kanongebulder op deze planeet al vlug verstommen. Het verhaal dat hier volgt, is er zo een. Het werd geschreven door Paul Gallico (1897 – 1976). Het is een verhaal over liefde, oorlog, opgroeien, kunst en natuur. Het heet De Sneeuwgans, een verhaal van Duinkerken. Maar het speelt zich ook voor een stuk in ons land af. Het is het ontroerendste verhaal dat ik ooit las. Het verscheen (in het Engels) voor het eerst in 1941. Na de Tweede Wereldoorlog, in 1946, werd het in het Nederlands vertaald. Op mijn beurt vertel ik het na.