Uit het leven van een Karmelietes Een jonge vrouw wordt geroepen tot een Godsgewijd leven.
Haar roeping zal ze verwoorden in een dichtbundel: ...DOORHEEN MOERAS EN KLAVER...
06-12-2007
MORGENDICHT
Vuur dat in mij laait torenhoog reiken Uw vlammen U te ontmoeten bij avondgloed blust elk verlangen.
Symfonie, onhoorbaar geboren uit een morgendicht maar niets dan U dat zich mijn schrede richt.
Hoe ik U ook noem naarwaar ik mij ook richt als ik mezelf zoek vind ik U Gij nooit ophoudend schitterlicht.
Wie is Hij zo hoog gezeteld niemand Zijn bestaan afwetend en toch levend in den dezen verre enzo dichte wezen ik de zonne van de morgen in de sterre van de nacht in de Liefde in de smart altied woele dat zoet gevoele Wie is hij die zich ziene laat in de deugden ende vreugden in de kleuren ende geuren in de Liefde ende pijn... die is Hij, zo hoge zijn.
Kersttijd gij schone, zacht ruisend doorheen de straten Tot in elk portaal, elk huis, elk hart...een echo latend. Soms ver voor uw komen en lang na uw gaan.
Kersttijd Gij schone, eens verloor ik mijn hart aan wat gij onzichtbaar liet, verborgen achter kleur en kralen, knipperlicht rondom de palen van de koude stad ... die u zolang verwachtte.
Kersttijd Gij schone groots gebeuren bij uw ontluiken en ons wederziens korter dan besef dat gij maar even zijt... Al weet ik dat gij ergens in mij blijvend sluimert...
Mijn trouwe speelkameraad, ik vond u terug in mijn verste herinnering. In de tijd van het kindje dat urenlang met de handjes aan de teentjes speelde.
En toen ik verder ging vond ik een verre vriend. De eerste en de trouwste. In de tijd van de tiener met de vragen. En ik zocht naar oude gedachten maar vond ze niet.
Verdergaand zag ik de lieve Meester. In de tijd van het radeloze meisje met de eerste zorgen en het kleine verdriet maar zoeken naar gedachten had geen zin. Ik vond ze niet.
Nu ik de tijd ontgroeid ben en samen met U ouder werd hek ik het mogen weten waarom Gij speelmakker gebleven zijt ondanks al mijn grillen.
Waarom Gij vriend werd en bleef al waren er dagen dat ik het niet wou weten en Jou als vriend verraden heb
Waarom Gij meester werd en geduldig bleef bij al mijn zinloos praten. Waarom Gij mij de liefde leerde al was ik beter in het haten.
Hij sloot de ogen de avond toen zij zongen schoon, als nooit tevoor, broos als zijn bewegen toen hij de armen hief alsof de tijd vertraagde zacht en helder hemels als zijn gelaat dat het gevoel vertaalde toen hij het kruis aankeek en ik de warmte voelde. God, nooit zag ik schoner bidden.
Mijn kinderen, zo rijk valt mij geluk ten deel als ik je voel en kijkend streel en ik bedenk: goed dat ge niet ziet het stil verdriet dat even door vreugde wordt verniet
Mijn kinderen nooit zal ik verdergaan of mijn hart zal met het uwe slaan en ik bedenk: goed dat ge niet weet dat ik nooit vergeet verlangend om u roep in de liefdeskreet
Mijn kinderen zo is het leven het is krijgen, het is geven en ik bedenk: zo kort is vaak de tijd tussen komen in onwetendheid en afscheid nemen met een ziel die schreit.
Wanneer zij stil in haar hoekje stiekem naar de foto kijkt waarop hij zo schijnbaar zorgeloos het glas heft O groots overvalt mij de knagende onbegrijpbaarheid des levens om de gevoelens in de mens zo schoon, zo vlekkeloos, nooit te nimmer het daglicht ziend.
En ik glimlach haar begrijpend toe. Ze lacht terug, bijna verradend dat ze weet dat niemand begrijpt. Maar ze weet niet wat ik weet en voel en wat mij met haar vereenzelft.. nooit te nimmer het daglicht ziend.
Hoe wurgt mij het stille verdriet in de gedachte aan dagen mij dierbaarder dan het leven en ik zwijgend naar u vraag bij het hoogtepunt van verlangen zo schoon, zo vurig dat ik nooit begrijpen zal waarom Gij mij dit geluk liet verlaten
En zie mijn God hoe ik mijn aangezicht van u keer ' wijl ik mij aan u vastklamp als een angstig kind om het besef dat weegt, zo zwaar, als afscheid dwingt in de ogen te kijken
Het was toch hier dat ik U vond mijn God zo groots dat ik eens heb gezworen dit leven nooit te laten tot ik de weg ontdekte door U voor mij gegraven doorheen moeras en klaver...
Hou mij dan vasr mijn God dan koester ik de laatste zoete tranen om het besef dat weegt zo zwaar als afsheid dwingt in de ogen te kijken...
"Doorheen moeras en klaver" is de poétische neerslag van een diepe beleving waarin de Godservaring centraal staat. Als een rode draad ligt doorheen inhoud en indeling de evolutie van een religieuze roeping. Alhoewel het geschreven is vanuit een uiterst persoonlijke bewogenheid, poogt " Doorheen moeras en klaver" veel méér te zijn dan louter weergave. Het is geschreven in hoop en met het verlangen iets van een grote vreugde mee te delen.